1.   metten zn. 'eerste breviergebed van de dag'
categorie:
leenwoord
Mnl. mattine, mattin, mettine, mettene 'ochtendgebeden' in sullen aldus beginnen hare mattinen 'moeten hun metten aldus beginnen' [1236; VMNW], alle nachte te mettenen ginc 'iedere nacht naar de metten ging' [1276; VMNW], een enkele maal de vorm mette 'ochtendgebed', bijv. VII tiden, mette ... noen, vesperen ... 'zeven getijden, ochtendgebed ... middaggebed, vespers ...' [1400-20; MNW-R]; vnnl. matten, metten in ghy en waert te mattene niet, ghy zijt te laete op 'u bent niet naar de metten geweest, u bent te laat op' [1528; WNT], nae de mettene 'na de metten' [1550; WNT].
Ontleend aan middeleeuws Latijn mattinae, matinae, een vereenvoudiging van christelijk Latijn matutinae, dat een verkorting is van laudes matutinae 'ochtendlof' of matutinae preces 'ochtendgebeden'. Klassiek Latijn mātūtīnae 'de vaste ochtendactiviteiten' is een verkorting van mātūtīnae vigiliae 'ochtendronden van de wacht, ochtendwake', mv. van mātūtīnus 'van de morgen, in de morgen', een woord dat wrsch. te maken heeft met de godin Mātūta, een Italische godin van de dageraad.
De metten behoren tot het officiële breviergebed of de getijden van de rooms-katholieke kerk, zie getij(de), en zie ook lauden en vespers. De metten werden in kloostergemeenschappen doorgaans om 3 uur 's nachts gezongen. Gebruikelijk is nog de uitdrukking korte metten maken met iets of iemand 'zich snel en zonder veel omhaal van iets of iemand afmaken' in dat wij met het middagmaal korte metten maakten, en zoo gauw als mogelijk den salon verlieten [1843; WNT], later nog negatiever 'genadeloos met iets of iemand afrekenen' in met deze [religieuze] tegenstanders kan de wetenschap korte metten maken [1898; WNT leerstellig].
Fries: metten


  naar boven