1.   ieder vnw. 'elk, elkeen'
categorie:
geleed woord, erfwoord
Mnl. van jeder marc naast op hetzelfde blad van elc marc [1366, Gent; MNW marcgelt], van ieder liede 'van iedereen' [1350-1400, West-Vlaams; MNW-R], yeder here 'elke man' [1436, Gelre; MNW machtich], ieder gestreeken vaet 'ieder afgestreken vat' [1450-1500, Limburg; MNW gestreken]; vnnl. buigings-e bij bijvoeglijk gebruik voor de-woorden pas vanaf de 17e eeuw: yedere Stad [1654; WNT uitleveren]. Zelfstandig gebruikt: mnl. yeder 'elkeen' [1368, Holland/Zeeland; MNW reep].
Oude West-Germaanse samenstelling. Het eerste lid correspondeert met onl. io 'altijd' [10e eeuw; W.Ps.], mnl. ie 'altijd, ooit', en is hetzelfde als in iemand, iets, immer, ergens, in ooit (dat ie al in de 16e eeuw verving) en in diverse andere Middelnederlandse voornaamwoorden, zoals iegelijc 'elk', iegeren 'ergens', iewaer(s) 'ergens'. Het tweede lid correspondeert met het voegwoord onl. wether [ca. 1100; Will.], mnl. weder 'of', dat een vragende bijzin met twee mogelijkheden inluidt. De betekenisontwikkeling is dan geweest van 'onverschillig wie van beiden' via 'elk van beiden' naar 'elk van allen'. Ook in iemand, iets, etc. betekent *ie- 'om het even, onverschillig (wie, wat)'.
Bij onl. io: os. eo, io (mnd. ie, io); ohd. io, eo (nhd. je 'ooit, weleens'); ofri. ā; oe. ā, ō; on. æ, ei, ey (> me., ne. aye in de uitdrukking for ever and aye); got. aiw; alle zowel 'altijd' als 'ooit'; versteende verbogen vormen van pgm. *aiwō- 'tijdperk', zie eeuw. Bij onl. wether: os. hwethar; ohd. hwedar (nhd. weder 'noch'); ofri. hwether; oe. hwæðer (ne. whether); on. hvaðarr (nzw. var 'elk'; nde. hver); got. hwaþar; < pgm. *hweþar, *hwaþar 'wie of welk van beide(n)'.
De samenstelling ieder heeft alleen parallellen in de West-Germaanse talen, in sommige gevallen met voor het tweede lid een optioneel voorvoegsel, dat met ge- 'samen' correspondeert: os. eogihweðar (mnd. īder); ohd. iogi(h)wedar, io(h)wedar (mhd. iegeweder, ieweder, ieder; nhd. jeder); ofri. ahwedder; oe. āhwæðer, æghwæðer (ne. either).
Mnl. weder is verwant met Oskisch pútúrúspid 'beiden', Latijn uter (met wegval van de beginvelaar) 'wie of wat van beide(n)?'; Grieks póteros 'id.'; Sanskrit katará- 'id.'; Litouws katras 'id.'; Oudkerkslavisch kotorŭ(i) 'welke' (Russisch kotóryj, Tsjechisch který, Sloveens kotéri); < pie. *kwotero-, afleiding met het comparatiefachtervoegsel *-tero (IEW 37), zoals in ander, van de vragend-voornaamwoordelijke wortel pie. *kwe-, zoals o.a. in wie en ablautend in hoe.
Dit woord is in het Middelnederlands nog zeldzaam; de gewone vorm was elc, zie elk. Omdat Kiliaan ieder "Duits, Saksisch, Rijnlands en Hollands" noemt, wordt aangenomen dat het woord zich heeft verspreid vanuit het oosten, waar elk minder gewoon was; ook in het Middelhoogduits bestond al de vorm ieder. De weinige Middelnederlandse vindplaatsen zijn echter al over het hele taalgebied verspreid. Dat sluit oostelijke herkomst overigens niet uit. De verbreiding is wellicht al oud, maar ieder zal nog lang als vreemd woord zijn beschouwd.


  naar boven