1.   bankier zn. 'hoofd van een bank'
categorie:
leenwoord
Mnl. banckier 'geldhandelaar, geldwisselaar' [1453; MNHWS]; vnnl. banckiers (mv.) 'geldhandelaars' [1520; WNT]; nnl. bankier 'hoofd, eigenaar van een bank' [ca. 1850; WNT].
Ontleend aan Frans banquier [voor 1244; Rey], een afleiding van banc (zie bank 2) met het achtervoegsel -ier. Gezien de prominente rol van Italiƫ in de geldhandel heeft het Frans het woord mogelijk ook rechtstreeks ontleend aan Italiaans banchiere.
Literatuur: De Bruijn-van der Helm 1992
Fries: bankier


  naar boven