1.   lukraak bn. 'willekeurig'
categorie:
geleed woord
Vnnl. 't Avontuur is ront. Lok raak (vrij vertaald) 'het kan vriezen en het kan dooien; als je geluk hebt, gaat het voorspoedig' [1606; WNT Supp. avontuur], nu heb ick 't ... op niemant in 't besonder ghemeent, maar heb de kluppel int hondert blindelingh geworpen, luck raeck '... maar heb de knuppel blindelings op goed geluk in de menigte geworpen' [1617; WNT]; nnl. lukraak [1812; Weiland], als bn. lukraak 'willekeurig' in het lukraak resultaat [1916; WNT zelfoverschatting], luk-rake invallen en schimpscheuten [1918; Groene Amsterdammer].
Gevormd uit het verouderde woord vnnl. luk 'geluk' (al in mnl. sijn luc is dynne 'hij heeft weinig geluk' [1470-90; MNW-R]), zie geluk, en raak 'het doel treffend'. Vergelijk nog vnnl. lukt het zo raakt het 'als je geluk hebt, tref je doel' [ca. 1700; WNT raken I].
Tot en met de 19e eeuw werd luk raak of luk-raak 'op goed geluk' alleen bijwoordelijk gebruikt. Aan het eind van de 19e eeuw begint men lukraak ook als één woord te spellen. Sinds de 20e eeuw is lukraak 'willekeurig, op goed geluk verkregen of uitgevoerd' ook een bn.
Literatuur: K. Heeroma (1944), 'Lukraak', in: TNTL 63, 153
Fries: lokraak


  naar boven