1.   uw vnw. 2e pers. ev. en mv. 'van u'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Onl. iuwa, iuwer 'julie, uw' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. u, uwe in vwe amíe blantsefluor (accusatief) 'jullie vriendin Blanchefleur' [1201-25; VMNW], ant iseren uan úwen spere 'aan het ijzer van jullie speren' [1220-40; CG II, Floyr.], al v recht 'al uw recht' [1251-75; VMNW].
Uwe is de klankwettige vorm van het bezittelijk voornaamwoord dat in het westelijk Middelnederlands leidde tot juwe, zie verder jouw. Met name in verbuigingen zonder uitgang, bijv. de mannelijke en onzijdige nominatief enkelvoud, ontstond reeds in de 13e eeuw de korte vorm u, die zich in de daaropvolgende eeuwen verder uitbreidde. Door het verdwijnen van de buigingsuitgangen maakten intussen de lange vorm uwe en de verbogen vormen uwer, uwen, uwes plaats voor uw, de vorm die, in elk geval in de geschreven taal, uiteindelijk ook de korte vorm u verdrong. Mogelijk werd deze laatstgenoemde ontwikkeling gestimuleerd door de behoefte aan een duidelijk spellingonderscheid tussen bezittelijk voornaamwoord en de in de 17e eeuw opkomende nominatiefvorm u voor gij.
Mnl. uwe is het bezittelijk voornaamwoord dat hoort bij het persoonlijk voornaamwoord ghi, nnl. gij. Dit betekende oorspr. 'jullie', en uwe betekende dus 'van jullie'. Het voornaamwoord ghi/gij breidde in de Middelnederlandse periode zijn functie uit tot voornaamwoord voor de tweede persoon enkelvoud, waarna het in het Noord-Nederlandse taalgebied juist weer een functiebeperking onderging tot beleefdheidsvorm voor de tweede persoon. De betekenis van uwe, vnnl. u(w), volgde deze ontwikkeling.
Fries: jo


  naar boven