1.   bevorderen ww. 'de werking van iets begunstigen; (in rang) verhogen'
categorie:
geleed woord
Vnnl. bevorderen, bevoorderen 'bevoordelen' [1536; MNW]; (heeft) bevordert (verl.deelw.) 'heeft ervoor geijverd' [1642; WNT aandrijven], bevordert (3e pers. ev.) 'is gunstig voor, bij' [1692; WNT zevenboom]; nnl. bevorderd (verl.deelw.) 'in rang of positie verhoogd' [1778; WNT zitter].
Afleiding met be- van het werkwoord vorderen 2 'vooruitkomen'.
Mnd. bevörderen 'bevorderen, aanmoedigen, helpen'; nhd. befördern 'wegbrengen; in rang verhogen'; nfri. befoarderje.
bevordering zn. 'het vooruithelpen; promotie'. Vnnl. bevoorderinge [1599; WNT]. Afleiding met -ing. ◆ bevorderlijk bn. 'gunstig'. Nnl. bevorderlijk 'id.' [1865; WNT]. Afleiding met -lijk.
Fries: befoarderje◆befoarderlik.


  naar boven