1.   donderdag zn. 'vijfde dag van de week'
categorie:
geleed woord
Mnl. jn wittendonres dage 'op witte donderdag' [1253; CG I, 49], donredach 'donderdag': (genitief) donredaghes [1278; CG I,397], donredaghes [1268; CG I,113], Donderdach [heet] na Jupiterre, omdat hi donren dede verre 'Donderdag heet naar Jupiter, omdat deze het ver in de omtrek donderen deed' [1375; MNW].
De dag is genoemd naar de Germaanse god Donar, wiens naam identiek is met het woord donder. De kenmerken van Donar (Noordzee-Germaans Thor) waren de donder en de bliksem. Hij werd daarom geïdentificeerd met de Romeinse god Jupiter, zoals blijkt uit oe. þunor oðe þur 'Donar of Thor' als vertaling van 'Jupiter'. Zodoende werd de Latijnse naam van de donderdag Jovis dies 'dag van Jupiter' (> Frans jeudi 'donderdag') met de naam van Donar in het Germaans vertaald. Iets dergelijks gebeurde ook bij de andere namen van de weekdagen die zijn afgeleid van godennamen, zie dinsdag, vrijdag, woensdag.
Ohd. donarestag (nhd. Donnerstag); oe. þunresdæg (ne. Thursday), ofri. thunresdei; on. þórsdagr < pgm. *þunares daga- 'Donars dag'.
Literatuur: M. Philippa (1994) 'De dagen van de week' in: E. Croonenberg e.a., De Dagen, Amsterdam, 13-15


  naar boven