1.   olie zn. 'vette vloeistof'
categorie:
leenwoord
Onl. olig 'olijfolie' [10e eeuw; W.Ps.], oley 'id.' [ca. 1100; Will.]; mnl. olei, olej 'olie' [1240; Bern.], maar meestal olie 'id.', zoals in tuintieh scele te olien ene lampte mede te doen berne in de capelle 'twintig schellingen voor olie om een lamp mee te laten branden in de kapel' [1278; VMNW], olie laurine 'laurierolie', olie rosaet 'rozenolie' [beide 1287; VMNW].
Ontleend, via vulgair Latijn *olium, aan Latijn oleum 'olijfolie' (< *oleiuom), zelf ontleend aan voor-Grieks *élaiwon (Grieks élaion) 'olijfolie', een afleiding van *elaíwā- (Grieks elaíā) 'olijf, olijfboom'. Dit laatste woord is eveneens door het Latijn ontleend, zie olijf. Dit Griekse woord is ontleend aan een onbekende, wrsch. mediterrane taal. De in het Oud- en Middelnederlands voorkomende nevenvorm olei gaat terug op de Latijnse vorm oleum.
Evenzo ontleend zijn: os. oli (mnd. ölie, olij); ohd. oli (nhd. Öl); ofri. oli(e) (nfri. oalje); oe. æl (maar ne. oil is ontleend aan het Frans). De precieze ontleningslijn van Gotisch alew 'olie' is onduidelijk.
Oorspr. werd olie van olijven gemaakt. Pas vanaf de 12e eeuw wordt ook uit andere zaadsoorten olie verkregen en ging men de verschillende soorten olie onderscheiden m.b.v. samenstellingen. Ook minerale oliën, die in de oudheid reeds bekend waren (zie bijv. nafta), ging men vanaf de 16e eeuw aanduiden met samenstellingen met olie, zie petroleum.
oliën ww. 'met olie insmeren'. Mnl. olyen 'het heilige oliesel toedienen', gheolijd 'voorzien van het oliesel' [beide 1276-1300; VMNW]; nnl. oliën 'met olie insmeren' in Zorg vooral dat gij het hout goed oliet [1860; WNT]. Afleiding van olie. ◆ oliesel zn. 'ziekenzalving, sacrament der stervenden'. Mnl. van den heilighen olijsel 'over het heilige oliesel' [1421; MNW], dat heilighe olysel [eind 15e eeuw; MNW]; nnl. oliesel [1855; WNT zijn I]. Afleiding van oliën 'het oliesel toedienen' met het achtervoegsel pgm. *-isli. De lange -ī- die daardoor ontstond werd later gediftongeerd. De daaruit ontstane vorm nnl. olijsel, met klemtoon op de tweede lettergreep, is inmiddels verouderd. Onder invloed van de tweede klinker in nnl. olie en oliën ontstond de nevenvorm, en tegenwoordig de gewone vorm oliesel. Het oliesel is een van de zeven sacramenten van de rooms-katholieke kerk. Zie ook doopsel bij dopen 1.
Fries: oalje


  naar boven