1.   vallen ww. 'naar beneden bewegen'
categorie:
erfwoord
Onl. fallan 'naar beneden bewegen' in Gruouon ... gruoua in fielon an thia 'zij groeven een kuil en vielen erin', fallon sulun mora 'de Moren zullen neervallen' [beide 10e eeuw; W.Ps.]; mnl. vallen in bloet dat hem ... op de cleder uallet ut den lippen 'bloed dat uit hun lippen op hun kleren valt' [1236; VMNW], ook overdrachtelijk, o.a. 'in een bepaalde toestand terechtkomen' in dat hire bi ualle in houet sonden 'dat hij erdoor in hoofdzonden zal vervallen' [1236; VMNW], 'gebeuren' in Aldos so es het daer geuallen 'zo is het daar gebeurd' [1265-70; VMNW].
Os. fallan (mnd. vallen); ohd. fallan (nhd. fallen); ofri. falla (nfri. falle); oe. feallan (ne. fall); on. falla (nzw. falla); alle met basisbetekenis 'vallen', < pgm. *fallan-. Zie ook val 1 en val 2 en het causatief vellen. De geminaat -ll- in dit oorspronkelijk reduplicerend ww. is ontstaan door assimilatie van een suffix -n- aan de voorafgaande -l.
Verwant met Litouws pùlti 'vallen'; Armeens pclanim 'ik val'; niet bij een wortel pie. *peh3lH- 'vallen' (LIV 463), maar gevormd uit pie. *h2po 'af' en *h3elh1- 'vallen' (LIV 298), een door Neri (2007) voorgestelde ontleding; zie ook De Vaan (2008:21). Verwant zijn dan ook Latijn dēlēre 'vernietigen', ab-olēre 'id.', Grieks ap-ollúnai 'doden, vernietigen'.
Dit werkwoord van beweging heeft in de loop van de tijd vele betekenissen en betekenisnuances ontwikkeld. Gedeeltelijk zijn deze overgegaan op afleidingen, bijv. aanvallen 'met geweld aangrijpen', bevallen 1 'baren', bevallen 2 'behagen', geval 'gebeurtenis' en toeval 'onvoorziene gebeurtenis'.
Literatuur: S. Neri (2007), Cadere e abbattere in Indoeuropeo. Sull' etimologia di tedesco 'fallen', latino 'aboleo' e greco 'apóllumi' (= Innsbrucker Beiträge zur Sprachwissenschaft, Band 124), Innsbruck
Fries: falle


  naar boven