101.   soja zn. 'pikante saus bereid uit bonen van de sojaplant (Glycine max)'
categorie:
leenwoord, uitleenwoord
Vnnl. Soya [ca. 1670; WNT]; nnl. wat Soja in de sjeu 'wat soja in de jus' [1746; Keukenmeid, Aanhangzel, 96].
Ontleend aan Japans shōyu 'sojasaus', dat ontleend is aan een dialectuitspraak van Mandarijn-Chinees jiàngyóu 'sojaboon-olie'.
Andere Europese talen, zoals Frans soja, Engels soy(a) en Duits Soja, hebben het woord aan het Nederlands ontleend.
Fries: soaja
102.   speculaas zn. 'gekruide koek'
categorie:
verkorting, geleed woord, leenwoord, uitleenwoord
Nnl. eerst de vorm speculatie 'plat gekruid gebak' in dat de Koekkebakkers de zoogenaamde Speculatie ... bakken en verkoopen [1749; WNT speculatie II], Een volle blikke trom, Vol best Banquet met Speculatie [1798; WNT speculatie II], dan de vorm speculaas in het St. Nicolaasfeest ... onthaald op chocolade en speculaas [1883; Schager Courant], ook vaak de verkleinvorm 'n stukje koek of 'n speculaasje [1912; Groene Amsterdammer], spekelasie [voor 1920; WNT klaas].
Speculaas is wrsch. ontstaan uit speculatie, zoals ook relaas met afval van de -ie ontstond uit relatie, zie relatie; mogelijk zijn ook nevenvormen als speculacie, speculasie opgevat als verkleinwoord en ontstond zo een nieuw woord speculaas.
In ouder Nederlands kon speculatie 'overdenking, vermoeden' ook 'zin, welbehagen' betekenen in de uitdrukking ergens zijn speculatie in (of aan) hebben [1596; WNT speculatie I]. Speculatie 'speculaaskoek' heette dan zo, mogelijk schertsend, omdat het van oorsprong gebak voor fijnproevers was (WNT, FvWS, Toll.). EDale vermoedt dat speculatie werd gebruikt in de betekenis 'veronderstellen, bedenken' en dat het gebak dus 'fantasiegoed' is.
Speculatie is ontleend, al dan niet via Frans speculation 'overweging, onderzoeking' [ca. 1300; TLF], aan Latijn speculātiō, een afleiding van speculārī 'bekijken, onderzoeken, van bovenaf gadeslaan', zie speculeren.
In het BN is de nevenvorm speculoos [1940; De Tollenaere 1985, 250] wijdverbreid. Deze gaat terug op een Brabantse uitspraak van speculaas en heeft zich ook uitgebreid tot het Belgisch-Frans als spéculoos of spéculaus.
De Nederlandse naam is verder nog ontleend in Duitse grensdialecten: Nederduits spekelātjse, Noordrijnlands spekulatses (mv.), Keuls ("verlatiniseerd") spikulazius, waaruit Nieuwhoogduits Spekulatius 'plat gekruid gebak' [18e eeuw; Kluge].
Literatuur: F. De Tollenaere (1984), 'De etymologie van ndl. speculaas, speculatie, nhd. spekulatius en noors spekulasi, spik(k)elasi', in: Fr. Daems & L. Goossens (red.), Een spyeghel voor G. Jo Steenbergen, Leuven, 321-334; F. De Tollenaere (1985), "Hoe is 'speculaas' ontstaan?", in: TNTL 101, 241-250
Fries: -
103.   stad zn. 'grotere gemeente, oorspronkelijk met stadsrechten'
categorie:
erfwoord, leenwoord, leenvertaling, geleed woord, uitleenwoord
Onl. stat, datief ev. stat en stede, 'plek, plaats' in de plaatsnaam Hostede (datief) 'Hoogstade (West-Vlaanderen)', letterlijk 'hoge plaats' [857, kopie 961; Gysseling 1960], Hostadis 'id.' [899, kopie ca. 1300; Gysseling 1960], in Got an stede heilegono (lees heilegoro) sinro 'God op zijn heilige plaats' [10e eeuw; W.Ps.], eyn stad, thar ther wassent arbusculę 'een plek waar veel boompjes groeien' [ca. 1100; Will.], 'versterkte plaats, stad' [T]ho her quam zo there stat 'toen hij bij de stad (t.w. Jeruzalem) kwam' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. stat 'plaats, ruimte; grote plaats, stad' [1240; Bern.], ook stede 'plaats, ruimte', in niwent el Dan grote cirheit daer die stede Algader was ueruroijet mede 'niets anders dan grote heerlijkheid waardoor die (hemelse) plaats een en al vreugde was' [1265-70; CG II], ende die veruullden al die stat 'en die vervulden die gehele plaats' [1265-70; CG II], die hare gaf wille ende stade 'die haar (de) wil en (de) mogelijkheid gaf' [1265-70; CG II], Ic heinric ... doe bekent ... dat jc sette in mine stede 'Ik Hendrik, maak bekend dat ik in mijn plaats (ambt) aanstel ...' [1279; CG I], Babylonie die stede. Hadde .lx. milen ommeganc 'de stad Babel had een omtrek van 60 mijl' [1285; CG II].
De oorspronkelijke betekenis was 'plaats'; in de huidige betekenis 'grote agglomeratie', oorspr. 'versterkte plaats', is stad ontleend aan Middelhoogduits stat 'plaats, stad' [13e eeuw; Kluge] (Nieuwhoogduits Stadt). De klankwettige vorm in het Nederlands was stede (Schönfeld, par. 106), dat vooral in het westelijke Middelnederlands in gebruik was. De vorm stat (in de verbogen naamvallen stede(n), maar in het ev. ook wel stat) was vooral oostelijk Middelnederlands. Beide vormen lopen al vroeg door elkaar, zie onder.
Os. stedi '(stand)plaats, stad', ohd. stat 'id.' (nhd. Stadt 'stad', statt 'in plaats van', Stätte 'plaats, plek'); ofri. sted(e) 'plaats, stad' (nfri. stêd 'id.'; stee(d) 'plaats' < nl.); oe. stede 'plaats, stad' (ne. stead 'hofstede, plaats'); on. staðr 'plaats, onbebouwd stuk land' (nzw. stad 'stad' > mhd.); got. staþs 'id.'; < pgm. *stadi-.
Verwant met: Latijn statiō 'het stilstaan, standplaats' (zie ook station), statim 'onmiddellijk'; Grieks stásis 'het stilstaan, standplaats, opstand'; Sanskrit sthíti- 'staan, stand'; Oudkerkslavisch postatĭ 'richting'; Oudiers fossad 'feest'; < pie. *sth2-ti-, nomen actionis bij de wortel van staan.
De oorspronkelijke betekenis komt alleen nog voor in enkele samenstellingen, bijv. bedstee 'ingebouwde slaapplaats', hofstede (zie hof) en stadhouder 'plaatsvervanger' (zie onder), en in enkele vaste uitdrukkingen, bijv, hier ter stede 'in deze plaats', in stede van 'in plaats van'.
De vorm stat, stede in de huidige betekenis verving rond 1200 (ook in toponiemen) het oudere burg, zie burcht (Kluge), en het iets jongere poort '(haven)stad', zie poort. De opkomst van het begrip stad is wrsch. begonnen in Keulen en loopt parallel met (en is mogelijk beïnvloed door) de opvolging van civitas '(stads)gemeenschap' door villa 'stad' in het middeleeuws Latijn en van cité 'binnenstad' door ville 'stad' in het Frans. De vervanging hangt wrsch. samen met de territoriale uitbreiding van veel steden en met de rechtsgevolgen voor de inwoners (Van Loon 2000).
In het meervoud steden en in afleidingen van stad krijgt het woord de inheemse vorm stede-, bijv. in stedelijk 'stads', stedeling 'stadsbewoner'.
stadhouder zn. 'plaatsvervanger van een vorst'. Mnl. stadhouder 'id.' [1481; MNW], by ... synen stehouwer 'id.' [1482; MNW]. Gevormd met het achtervoegsel -er (zie -aar) uit stad in de Middelnederlandse betekenis 'plaats, ambt' en houden. Wrsch. als leenvertaling van Duits Statthalter 'id.' [begin 15e eeuw; Kluge], Frans lieutenant 'plaatsvervanger' [1260; Rey] of direct van Latijn locum tenens 'id.', letterlijk 'plaats houdend', zie ook luitenant. Het woord wordt tegenwoordig voornamelijk nog in historische zin gebruikt, verwijzend naar de stadhouders ten tijde van de Republiek (1588-1795). In de 15e eeuw was de functie van stadhouder belangrijk geworden, toen grote delen van de Nederlanden onder het Bourgondische huis vielen.
Literatuur: J. van Loon (2000), De ontstaansgeschiedenis van het begrip 'Stad'. Een bijdrage tot de diachrone semantiek en de sociaal-economische geschiedenis van Noord-West-Europa, inzonderheid de Nederlanden, Gent
Fries: stêd 'stad', stee(d) 'plaats' ◆ steedhâlder
104.   standaard 1 zn. '(stok van) vaandel, voetstuk'
categorie:
leenwoord, uitleenwoord
Mnl. standard 'voetstuk' [1278; VMNW], standard 'staander' in pawelioene ende standarde mede te makene ende up te houdene 'om tenten en staanders mee te vervaardigen en te onderhouden' [1284; VMNW], standaerd 'vaandel' in standaerde ontwonden van singlatoene 'uitgerolde vaandels van zijde' [1350; MNW].
Ontleend aan Oudfrans estendart 'vaandel waaromheen soldaten zich verzamelen' [1080; Rey] (Nieuwfrans étendard 'vaandel'). Dit woord is wrsch. ontwikkeld uit een Frankische samenstelling *standhard 'stevig, vast; standvastig', gevormd uit stand 1 en hard 'stevig'. Een andere mogelijkheid is afleiding van Oudfrans estendre 'uitspreiden, uitstrekken' [begin 12e eeuw; Rey] (Nieuwfrans étendre 'uitspreiden, uitbreiden'), ontwikkeld uit Latijn extendere 'id.'.
De oorspr. betekenis in het Frans luidde 'vaandel' en later ook 'staf waar het vaandel aan hangt, staander'. In het Nederlands (en in andere Germaanse talen) is het woord vervolgens onder invloed van stand 1, door verwarring van de uitgangen -aard, -erd en -er gaan samenvallen met het woord staander. Hierdoor is de betekenis 'vaandel' secundair geworden. Uit de betekenis 'staander' heeft zich de betekenis 'datgene waar iets in staat, voetstuk' ontwikkeld.
Het Nederlandse woord is in de betekenis 'vaandel' uitgeleend in het Russisch, als štandárt. Dit was ook de naam die Peter de Grote in 1703 gaf aan het eerste marineschip dat onder zijn leiding werd gebouwd (Van der Meulen 1959).
Literatuur: R. van der Meulen (1959), Nederlandse woorden in het Russisch, Amsterdam, 90-91
Fries: stander
105.   taptoe zn. 'signaal om naar de kwartieren te gaan; militair concert'
categorie:
geleed woord, uitleenwoord
Vnnl. taptoe 'signaal voor militairen' in De Retraite of Tap-toe sal ... des Winters ten negen uyren geslagen werden [1688; WNT]; nnl. taptoe 'avondtrom, sein om naar bed te gaan' en dat is taptoe 'het is genoeg, hierbij kan het blijven' [beide 1864; Calisch], ook 'grote militaire parade met muziek' in de taptoe in 1891 ... de inhuldigingsfeesten in 1898 [1925; Groene Amsterdammer], 'militaire muziekuitvoering' in Tromgeroffel zette de eerste taptoe ... in, waarop het avondsignaal werd geblazen [1929; WNT].
Gevormd uit tap 'afsluitpin, kraan van een vat' en toe 'gesloten', vergelijk ouder hier de tap van toehier 'genoeg hiervan' [1639; WNT]. 's Avonds werd op een bepaald uur door de militaire politie een rondgang langs de herbergen gemaakt om de vaten te laten sluiten: tap toe ofwel 'basta, afgelopen'; hieruit ontstond vervolgens de benaming voor het avondsignaal voor militairen om zich naar hun kwartieren te begeven ging zo ook taptoe heten. Bij uitbreiding betekende het ook 'militaire muziekuitvoering die na het avondsignaal werd gegeven', en vervolgens in het algemeen 'militaire muziekuitvoering'.
Fries: taptoe
106.   terras zn. 'buitenzitje; plat stuk grond'
categorie:
leenwoord, uitleenwoord
Mnl. de upperste terrasse 'het dakterras' [1384-1407; MNW cupe]; vnnl. de bovenste terrace int oude casteel [1649; iWNT wonderlijk], inden grooten thuyn ... die ... op twee terrassen was [1691; iWNT]; nnl. ons koffiehuis of, juister, ons "terras" [1892; Elsevier].
In diverse betekenissen ontleend aan Frans terrasse 'buiten van een etablissement' [1883; Rey], eerder al 'aarden ophoging voor een gebouw' [1549; Rey], 'dakterras' [1295; Rey], ook in de vorm terrace 'versterkt platform' [ca. 1260; TLF], eerder al 'mortel' [ca. 1165; TLF]. In het middeleeuws Latijn is het woord al ouder: terracia en terrassia 'terras' [958; Niermeyer]. Het is afgeleid van Latijn terra 'aarde'. Zie ook terrarium, terrein en terriër.
Latijn terra (waaruit o.a. Frans terre) is ontwikkeld uit Italisch *tersā- en is verwant met Oskisch teras 'aarde, grond'. Het is wrsch. afgeleid van de wortel pie. *ters- 'droog', zie dor.
In de betekenis 'mortel' is het Franse woord onafhankelijk ontleend als vnnl. terras, tarasse 'id.' [1588; iWNT] (oudste attestatie Tyrasch [1556; iWNT]), dat al vroeg verkort werd tot tras 'id.' [ca. 1565; iWNT] en in de vorm Traß is ontleend door het Duits [16e eeuw; Kluge].
Fries: terras
107.   vrijbuiter zn. 'kaper, avonturier'
categorie:
geleed woord, uitleenwoord
Vnnl. vuter Vrijebuijters handen 'uit handen van de rovers, plunderaars' [1572; iWNT], die vribeuters ofte Geusen [1574; iWNT], vrybuyteren 'rovers' [1576; iWNT wederwaardig I], de schaden ter zee van de vrijbuiters 'de schade op zee van de zeerovers' [1609; iWNT]; nnl. 'avonturier' in de losbandige vrijbuiters op letterkundig gebied [1861; Gids 1, 773].
Waarschijnlijk afgeleid, met -er (zie -aar), van vrijbuit 'buit die eigendom wordt van wie hem neemt' als in ten vrybeuyte varende 'op roofvaart gaande' [1575; iWNT], dat gevormd is uit buit, als bijvoorbeeld in buten (mv.) 'oorlogsroof' [1540; iWNT], en vrij. Het valt niet geheel uit te sluiten dat vrijbuiter afgeleid is van het weinig frequente ww. vrijbuiten 'op rooftocht gaan' [1581; iWNT], dat ook een afleiding van vrijbuit is. Ook is het mogelijk dat het is afgeleid van vrij en buiter of bueter '(zee)rover' [1588; iWNT], dat een afleiding is van buiten of bueten 'buit maken, roven' [1573; iWNT], misschien al ouder blijkens buiteringen 'roverijen' [1542; Stallaert] en afgeleid van buit.
Het Nederlandse woord is ontleend in vele andere talen, o.a. Duits Freibeuter 'zeerover' [1579; Kluge 1975], Zweeds fribytare 'zeerover, kaper' [1559; SAOB] en Engels freebooters 'kapers' [1598; OED], eerder al frebetters 'id.' [1570; OED], ook fleebooters of flibutors 'id.' [voor 1587; OED filibuster], een vorm die mogelijk beïnvloed is door vlieboot of vly[b]oot 'soort klein zeeschip' [1575; iWNT]. Aan Engels flibutor is weer Frans flibustier 'zeerover' [1666; Rey] ontleend.
Literatuur: Van der Sijs 1998
Fries: frijbûtser
108.   watten zn. 'katoenvezels'
categorie:
leenwoord, uitleenwoord
Vnnl. met watten met incornaet gevoert 'met watten met rood gevoerd' [1655; iWNT]; nnl. een droppel van de olie op een watje gedaan [1789; Handelingen].
Ontleend aan Frans ouate 'stof die uiteengerafeld en gekaard is om mee te voeren of dekens mee te maken' [1493; Rey], waarvan de etymologie onduidelijk is. Bij middeleeuws Latijn wadda in Centum et septuaginta et duas balas Wadde '172 balen wadda' [1380; Du Cange] gaat het wrsch. om hetzelfde woord. Meestal voert men het Franse woord terug op Arabisch biṭāna 'binnenvoering, gevoerde kleding', maar dat lijkt fonologisch niet goed te verdedigen. Dit Arabische woord, of een nevenvorm baṭāna ervan, heeft door ontlening via Spaans badana 'gelooid schapenleer', later ook 'voering' en Provençaals bazana geleid tot Frans basane 'gelooide huid' [1160] en mnl. besaen 'gelooid schapenvel' [begin 14e eeuw; MNW].
Via het Nederlands is het woord ook als Watte 'watten' [1682; Kluge 1975] in het Duits terechtgekomen.
Literatuur: Handelingen van het geneeskundig genootschap, onder de zinspreuk Servandis civibus, deel 13, derde stuk (1789), 1044
Fries: watten

Vorige 10 lemmata
  naar boven