1.   afhankelijk bn. 'steun behoevend, ondergeschikt'
categorie:
leenvertaling, geleed woord
Nnl. afhangelyck syn 'afhankelijk zijn, afhangen van' [1707; Richelet], afhangklijk [1708; Sewel NE], afhanklyk [1710; Marin], afhankelyk [1713; WNT zolder], afhanglyk [1749; WNT], afhangelyk stellen 'laten afhangen van' [1785; WNT], afhankelijk [1845; WNT]. In dezelfde periode krijgt ook het werkwoord afhangen (eerder alleen 'naar beneden hangen') de huidige betekenis, zoals in: Dewyl het succes der Kryghsoperatien ten grooten deele afhanght van de secretesse, ... [1706; WNT Supp.]. Eerder wordt echter al aangetroffen het zn. afhang, bijv. in heeft genen afhanc 'is niet afhankelijk' [1485; MNW] als vertaling van Latijn nullam dēpendentiam habet.
Afhankelijk en afhangen zijn leenvertalingen van Frans dépendant [1355; Rey] (teg.deelw.) resp. dépendre. Het werkwoord dépendre heeft de betekenis 'afhankelijk zijn' vanaf 1370 [Rey] en is ontleend aan Latijn dependēre 'id.', dat gevormd is uit de- en pendēre 'hangen', waarvoor verder zie pendant.
Afhangen is ter vervanging gekomen van het oudere aanhangen in dezelfde betekenis, dat al in de 14e eeuw bestond [MNW hangen].


  naar boven