1.   achterlijk bn. 'geestelijk achtergebleven'
categorie:
geleed woord
Vnnl. achterlijk (bw.) 'op een achteraan of achteraf gelegen plaats' [1626; WNT Supp.]; nnl. den agterlyken Gewesten 'de achtergebleven gewesten' [1758; WNT Supp.], achterlijk ook 'geestelijk achtergebleven' [ca. 1820; WNT].
Afleiding met -lijk van achter.
Aanvankelijk kwam alleen de ruimtelijke betekenis voor, later werd het woord ook overdrachtelijk gebruikt.
Fries: efterlik


  naar boven