1.   beemd zn. 'weiland, veld'
categorie:
verkorting
Mnl. in de plaatsnaam Surbam 'Zuurbemde (BB)' [1208-09; Gysseling 1960, 1107], be(e)mpt 'weiland, grasland, veld' [1287; Toll.], beemd, beemt, bempt [alle 1275-1300; CG I].
Wellicht een verkorting van *ban-made 'het gemeenschappelijke hooiland', een samenstelling van ban 'rechtsgebied' en made 2 'weide' (waarnaast Fries de mieden 'de beemden' en miedstik 'stuk grasland, hooiland'). Westfaals band(e) en Rijnlands bende ondersteunen deze hypothese volgens sommigen maar ten dele.
Mhd. bameth 'beemd' [12e eeuw].
Literatuur: H. Dittmaier (1958) 'Rheinische Flurnamenstudien', in: Rheinische Vierteljahresblätter 23, 107-27; J. Goossenaerts (1962) 'Over aanhangers en over beemd', in: HZnMTL 16, 285-296


  naar boven