1.   schalmei zn. 'blaasinstrument'
categorie:
leenwoord
Mnl. sc(h)almey (en spellingvarianten) 'middeleeuws houten blaasinstrument, herdersfluit' in schilmeyen [1350-1400; MNW], scalemeyden [1350-1400; MNW-P], met ere ruuspipen ende met twee scalmeyen 'met één rietfluit en met twee schalmeien' [1377; MNW].
Ontleend aan Duits Schalmei 'herdersfluit, schalmei', door klankwettige diftongering ontwikkeld uit Middelhoogduits schalmīe [13e eeuw; Pfeifer], dat ontleend is aan Middelfrans chalemie 'herdersfluit, schalmei' [14e eeuw; FEW]. Rechtstreekse ontlening aan het Middelfrans (NEW, EDale) is onwaarschijnlijk omdat hiermee noch de anlaut sch- noch de auslaut -ei wordt verklaard. Ook ontlening aan middeleeuws Latijn scalmeia (Toll.) is af te wijzen: deze vorm is pas laat geattesteerd (scalmea [1417; Diefenbach], scalmeya [1479; Fuchs]) en is juist te verklaren uit de Duitse en Nederlandse vormen.
Middelfrans chalemie is een nevenvorm van chalemel(le) [12e eeuw; FEW] (Nieuwfrans chalumeau), eerder al in de betekenis 'riethalm' [1120; Rey], ontleend aan middeleeuws Latijn calamellus 'id.' [3e eeuw; Dauzat], verkleinwoord van klassiek Latijn calamus 'riet, dunne riethalm, rieten schrijfpen, rietfluit', ontleend aan Grieks kálamos 'riet, halm, rietfluit', zie halm.
Fries: skalmei


  naar boven