1.   tautologie zn. 'herhaling met een andere uitdrukking'
categorie:
leenwoord
Vnnl. Tautologia, hateringh [1654; Meijer], Tautolegie ... dubbelspreek, of segging van 't selfde [1668; WNT hatering]; nnl. tautologie 'herhaling' in eene onnutte tautologie, eene onnutte herhaaling van een en het zelve [1784; Vad.lett. 19], "de onnoodige herhaling van het reeds gezegde, woordverspilling, woordherhaling" [1847; Kramers].
Internationale wetenschappelijke ontlening aan Laatlatijn tautologia 'herhaling van hetzelfde', dat zelf ontleend is aan Grieks tāutologíā 'id.', een afleiding van tāutológos 'hetzelfde zeggend', of van het ww. tautologeĩn 'hetzelfde zeggen'; dat woord is gevormd uit tāutó 'hetzelfde' en -lógos 'het gesproken woord', zie logica. Grieks tāutó is een samentrekking van tò autó 'hetzelfde', met 'het' en autó, de onzijdige vorm van autós 'hetzelfde, zelf', zie auto-.
Fries: tautology


  naar boven