1.   thermo- voorv. 'warm-, warmte-'
categorie:
leenwoord,
Vnnl. thermo- 'warm-, warmte-' in thermometer 'warmtemeter' [1636; Van der Sijs 2001]; nnl. o.a. in thermodynamica 'bewegingsleer der warmte' [1926; NRC], thermostaat 'warmteregelaar' [1886; Kramers], thermoplastisch 'bij verwarming vervormbaar' [1949; WNT Aanv.] en zie ook thermosfles.
Internationaal wetenschappelijk voorvoegsel, ontleend aan Grieks thermo-, de in verbindingen verschijnende vorm van Grieks thermós 'heet, warm'.
Grieks thermós is verwant met: Latijn formus 'warm'; Sanskrit gharmá- 'hitte, gloed'; Avestisch garəma 'warmte'; Oudpruisisch gorme 'id.'; Armeens jerm 'warm'; Albanees zjarm 'vuur'; < pie. *gwher-mo-, *gwhor-mo-, bij de wortel *gwher- 'warm worden' (LIV 219), waarbij o.a.: Sanskrit hara- 'vlam, gloed'; Litouws garė́ti 'branden'; Oudkerkslavisch gorěti 'id.' (Russisch goret'); Middeliers guirit 'verhitten'; Armeens ǰer 'warmte'; Albanees zien 'koken'. Met ander achtervoegsel bovendien Latijn fornus 'oven' < pie. *gwhr-no-, zie ook fornuis. Mogelijk horen bij deze wortel ook gaar (< pie. *gwhor-uo-, met pie. *gwh- voor -o- > West-Germaans *g-) en, minder waarschijnlijk, branden en bron. Het bn. warm is niet verwant, zie aldaar.
Fries: termo-


  naar boven