1801.   destructief bn. 'vernietigend, geneigd tot vernietigen'
categorie:
leenwoord
Vnnl. destructief 'id.' [1663; Meijer].
Ontleend aan Frans destructif 'verwoestend, vernietigend' [1372; Rey] < Laatlatijn destructivus 'id.', een afleiding van Latijn dēstrūctus, deelw. van dēstruere 'vernietigen, verwoesten', gevormd uit het voorvoegsel dē- 'ont-, uiteen, weg' (zie de-) en het werkwoord struere 'opstapelen', zie structuur.
Vanaf het Middelnederlands tot het eind van de 19e eeuw (Dale 1872) bestond het werkwoord destrueren 'verwoesten, vernietigen', dat teruggaat op Latijn destruere, maar wrsch. ontleend was via Frans détruire, eerder destruire [ca. 1050; Rey].
destructie zn. 'verwoesting, vernietiging'. Mnl. destructie 'verwoesting (van een stad)' [1315-35; MNW-P]; vnnl. destructie 'verderf' [1578; WNT kert I], nnl. 'vernietiging van dieren' [1774; WNT wolvin]. Ontleend aan Frans destruction, eerder destructiun 'verwoesting, vernietiging' [1121; Rey] < Latijn dēstrūctiō 'id.', bij het werkwoord destruere 'vernietigen'.
1802.   detachement zn. 'deel van (leger)eenheid die aparte taak vervult'
categorie:
leenwoord
Vnnl. detachement 'legereenheid' [1680; WNT presseeren].
Ontleend aan Frans détachement, eerder destachement, 'losmaking' [1606; Rey], 'onthechting' [1651-52; Rey], 'afgescheiden legereenheid' [voor 1679; Rey], afgeleid van het werkwoord détacher 'losmaken', zie detacheren.
1803.   detacheren ww. 'tijdelijk elders te werkstellen of legeren'
categorie:
leenwoord
Vnnl. het detacheeren van eenige troepen 'het (tijdelijk) elders legeren van enige troepen' [1658; WNT wijder I], detacheren "losmaken, afbinden, afhechten" [1669; Meijer], gedetacheert (verl.deelw.) 'tijdelijk elders gelegerd, ingezet (van troepen)' [1667; WNT marinier]; nnl. detachement 'afzondering, losmaking' [1872; Dale].
Ontleend aan Frans détacher [1665], eerder destachier 'afscheiden, losmaken' [1165; Rey], gevormd met het voorvoegsel dés- als tegenhanger van het werkwoord attacher 'aanhechten, vastmaken', zie attaché.
1804.   detail zn. 'onderdeel van een groter geheel'
categorie:
leenwoord
Nnl. het detail van de ordres 'de gedetailleerde orders' [1706; WNT uitgeven I], detail 'bijzonderheid' [1872; Dale].
Ontleend aan Frans détail 'klein onderdeel van een geheel, bijzonderheid' [1671; Rey], eerder al 'kleine hoeveelheid voor verkoop' [eind 12e eeuw; Rey], een afleiding van détailler 'in kleine stukken hakken', ouder destaillier 'id.' [1165-70]. Dit werkwoord is met het voorvoegsel dé- 'weg, van' (zie de-) gevormd bij tailler 'snijden, houwen, kloven', ouder talier 'in stukken snijden' [10e eeuw] < vulgair Latijn taliare [6e eeuw], dat wrsch. is afgeleid van het zn. tālea 'afgesneden twijg', zie taille. De betekenis is ontstaan doordat men iets groots in stukken sneed en zo de onderdelen, de details, nader kon bekijken. In het Oudfrans bleef het woord lange tijd beperkt tot de handelssfeer met de betekenis 'stuk, deel van een groter geheel dat wordt verhandeld'. Deze betekenis is naderhand verruimd.
detailhandel zn. 'kleinhandel, verkoop in het klein'. Nnl. detailhandel 'id.' [1843; WNT kleinhandel], gevormd uit detail en handel. ◆ detaillist zn. 'verkoper in het klein'. Nnl. detailliste 'id.' [1872; Dale]. Pseudo-Franse vorming bij detail(verkoop) 'verkoop in het klein'; het Frans kent alleen détaillant in deze betekenis.
1805.   detecteren ww. 'opsporen, aantonen, achterhalen'
categorie:
leenwoord
Nnl. detecteeren 'achterhalen, isoleren' [1933; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans détecter 'opsporen' [1929; Rey], dat gebaseerd is op Engels detect [1447; OED] < Latijn dētēctus, verl.deelw. van dētegere 'ontdekken', gevormd uit het voorvoegsel dē- 'ont-, weg' (zie de-) en het werkwoord tegere 'dekken', zie tegel en dekken. Het is ook mogelijk dat detecteren evenals detectie en detector rechtstreeks ontleend is aan het Engels en naar analogie van talloze andere werkwoorden op -eren deze 'Franse' uitgang heeft gekregen. Zie ook detective.
detectie ww. 'het opsporen, aantonen'. Vnnl. detectie 'opsporing' [1634; WNT perpetreeren]. Ontleend aan Engels detection 'ontsluiering, ontdekking', eerder deteccyon [1472; OED], afleiding van het werkwoord detect. ◆ detector zn. 'toestel tot opsporing'. Nnl. detector [1867; WNT verklikker]. Ontleend aan Engels detector 'verklikker, toestel dat iets aantoont' [1833; OED], 'toestel voor opsporen, ontvangen, meten etc.' [1860; OED], afleiding van het werkwoord detect.
1806.   detectie
categorie:
leenwoord
Zie: detecteren
1807.   detective zn. 'speurder; misdaadroman'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. detective 'speurder' [1899; Woordenschat], detectifs (mv.) (met spelling aan uitspraak aangepast) 'speurdersromans' [1948; WNT Aanv.], detective 'misdaadroman' [1952; Koenen].
Ontleend aan Engels detective 'geheime politiespeurder', een verkorting van detective policeman, letterlijk 'onderzoekend politieman', bij het werkwoord detect 'onderzoeken, ontdekken', zie detecteren. De betekenis detective 'misdaadroman' is in het Nederlands ontstaan als verkorting van detectiveroman [1914; WNT Aanv.].
Detective was de naam van leden van een politie-eenheid die in Engeland werd gevormd om zich met speciale onderzoeken bezig te houden. Later ging het woord algemeen 'speurder' en ook 'privé-speurder' betekenen. Het woord werd internationaal verbreid door de Engelse detective stories 'speurdersverhalen', Nederlands detective-romannetjes [1910; WNT Supp. avontuurlijk], detectiveroman, detectiveverhaal [1936; WNT Aanv.]. De klemtoon werd in het Nederlands in de begintijd meestal op de voorlaatste lettergreep gelegd, en nog in 1966 (Koenen) aldus voorgeschreven; in beide betekenissen is deze klemtoon nog wel gebruikelijk.
1808.   detector
categorie:
leenwoord
Zie: detecteren
1809.   detentie
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Zie: detineren
1810.   determineren ww. 'de aard van iets vaststellen'
categorie:
leenwoord
Mnl. determineren 'de aard vaststellen' [1498; MNHWS]; vnnl. determineren "bescheiden wtmeten oft tijt stellen" ('oordeelkundig maat of tijdstip bepalen') [1577; Werve], een zeker orden ..., determinerende dese questie 'een zekere verordening, die deze kwestie regelt' [1601; WNT wet I], determineren "afpalen, besluyten" [1650; Hofman]; nnl. determineeren 'geslacht, soort en familie van een plant bepalen' [1900; WNT wandelen].
Ontleend Frans déterminer 'de aard vaststellen' [1119; Rey] < Latijn dētermināre 'afbakenen, begrenzen; vaststellen', gevormd uit de- 'door(heen), geheel' en terminus 'grens', zie termijn.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven