|
1. |
roer 3 zn. 'drukte, opwinding' in de uitdrukking in rep en roer categorie: geleed woord Mnl. roere 'drukte, rumoer' in Die lieden horden dese roere 'de mensen hoorden dit lawaai' [1285; VMNW], Als hi was comen binnen der stede. Was al die stad in roere 'toen hij de stad was binnengekomen, was de hele stad in rep en roer' [1285; VMNW]; vnnl. 't Grillighe Hofgesin was strax in rep en roer 'de dwaze hofhouding was dadelijk in rep en roer' [1612; WNT lijfwacht]. Afleiding bij het ww. roeren in de betekenis 'bewegen'. Os. hrōra 'beweging' (mnd. rōre, rūre); ohd. (h)ruora 'id.'; < pgm. *hrōzō-. Daarnaast als bn. oe. hrōr 'druk, actief'. Fries: ruarje '(be)roering'
|
naar boven
|