1.   informeren ww. 'berichten of kennis geven van iets; vragen naar'
categorie:
leenwoord
Mnl. informeren 'kennis geven van iets' in aldaer seldi informeren al uwe scoeliere 'daar zult u al uw leerlingen instrueren' [1300-50; MNW-R], die hem volcomelike informeerde van dien dat hi ghepeinst hadde 'die hem volledig op de hoogte stelde van hetgeen hij had bedacht' [1340-60; MNW-P]; vnnl. zich informeren 'zich informatie verschaffen' in dat wy ons behoerden te informeren, omme tot rechter kennesse te commen van [1514; WNT]; nnl. ook niet-wederkerend informeren naar (iets) [1901; WNT].
Ontleend, al dan niet via Frans informer 'instrueren' [1275; Rey], aan Latijn īnfōrmāre 'instrueren, opleiden', oorspr. 'vormen, ontwerpen' en gevormd uit in- 3 'in-' en het zn. fōrma 'vorm', zie vorm, dus letterlijk 'in vorm brengen'.
informatie zn. 'kennis'. Mnl. informatie te nemene 'inlichtingen te vragen, kennis te verkrijgen' [1450-76; MNW-R]. Ontleend via Frans information, ouder enformacion 'onderzoek naar feiten' [1274; Rey], ontleend aan Latijn īnfōrmātiō 'begrip, voorstelling, vorm', afleiding van īnfōrmāre.


  naar boven