1.   indruk zn. 'werking op het gemoed of de geest'
categorie:
leenvertaling
Mnl. indruc 'werking op de geest' [midden 14e eeuw, kopie 1500-20; MNW-P], ook indruckinge 'id.' [1485; MNW]; vnnl. een inpressie ofte indruck in de slaperighe herten 'het treffen of beroeren van de onoplettende harten' [1667; WNT].
Een term uit de mystieke literatuur, door Jan van Ruusbroec (1293-1381) overgenomen van Middelhoogduits īndruc 'innerlijk gevoel, blijvende invloed', als leenvertaling van Latijn impressiō, zie impressie. Het woord verschijnt pas aan het eind van de 17e eeuw in de woordenboeken en wordt pas in de 18e eeuw algemeen.
Van Ruusbroec gebruikte ook het werkwoord indrucken 'indruk maken, inprenten', bijv. in Als si hem dan indructen in haer wesen, maar dat verouderde. Het huidige werkwoord indrukken heeft alleen een letterlijke betekenis. In oude woordenlijsten komt eerder ook al indrucken voor [1240; Bern.] en [ca. 1440; Harl.], als vertaling van Latijn imprimere 'indrukken, drukken in, op'; het is niet duidelijk of de overdrachtelijke betekenis 'indruk maken op het gemoed' toen al bekend was.


  naar boven