1.   indruisen ww. 'in strijd zijn (met)'
categorie:
geleed woord
Nnl. indruischen 'luid binnenvallen' [1810; Frieseman], indruischen tegen 'in strijd zijn met' in beide maatregelen druischten in tegen de regeeringswijze van ... [1862; WNT regeeringswijze]. Eerder al zonder voorvoegsel of met aan- en met vergelijkbare betekenis 'zich verzetten tegen', in na dat hy ... 'er eerst tegen gedruischt had [1726; WNT druischen], S. druist hier tegen aan [1752; WNT aandruischen], nu ... druischt gy reeds ... daar tegen aan [1784; WNT leerstelling], druisch de Almagt niet verdwaasd in hare ontwerpen tegen [1806; WNT tegen].
Gevormd uit in en het werkwoord druisen in de betekenis 'zich krachtig verzetten tegen', een overdrachtelijke betekenis van algemener 'razen, weergalmen', waarvoor zie gedruis.


  naar boven