1.   omstandigheid zn. 'iets wat een handeling, voorval of toestand vergezelt'
categorie:
leenvertaling
Vnnl. de omstandigheid des dings 'dat wat met deze zaak gepaard gaat' [1585; iWNT rede], Simpele dieveryen, die niet en zyn ... vermengt met eenig geweld ... ofte andere diergelyke omstandighedens, 't feyt beswarende 'eenvoudige diefstallen, die niet gepaard gaan met enig geweld of andere bezwarende omstandigheden' [1596; iWNT bezwaren], in de tegenwoordige omstandigheden 'in de huidige situatie' [1625; iWNT trots I].
Gevormd uit om en stand 1 met de achtervoegsels -ig en -heid, als leenvertaling van Latijn circumstantia 'omstandigheid, toestand' en het daaruit overgenomen Frans circonstance(s). Het Latijnse woord is qua vorm een afleiding van circumstāre 'staan rondom, omringen', uit circum 'rond, om' (zie circa) en stāre (zie staan), maar is op zijn beurt een leenvertaling van Grieks perístasis 'omstandigheid, omgeving', met overdrachtelijke betekenis bij 'het rondomstaan', uit perí 'rondom' en stásis 'stand, het staan'.
Fries: omstannichheid


  naar boven