1.   schuren ww. 'drukkend wrijven'
categorie:
leenwoord
Mnl. scuren 'drukkend wrijven, poetsen, polijsten' in nemmermeer ne scurment so clar 'nooit schuurt men het zo helder' [1287; VMNW], so salment schueren ende dwaent mit water 'dan moet men het polijsten en reinigen met water' [1425; MNW], schuyren "reyn maken" [1477; Teuth.].
Ontleend aan Oudfrans escurer 'geheel reinigen, schoonkrabben' [ca. 1223; Rey] (Nieuwfrans écurer 'schoonmaken, schuren'), net als récurer 'schuren, schoonmaken' afgeleid van het ww. curer 'reinigen' [1080; Rey], ontwikkeld uit Latijn cūrāre 'verzorgen', afgeleid van het zn. cūra 'zorg', zie kuur 1 en cureren.
Fries: skuorje, skjirje


  naar boven