1.   futiel bn. 'nietig, onbeduidend'
categorie:
leenwoord
Nnl. hare futile rapporten 'hun verslagen, die weinig voorstelden' [1711; de Haan 1911], futiel 'nietig' [1824; Weiland], futiele kleinigheden [1892; WNT Aanv.].
Via Frans futile 'nietig, onbeduidend' [15e eeuw; Rey] ontleend aan Latijn fūtilis 'id.', een overdrachtelijke betekenis 'zonder belang', ontstaan uit 'zonder bodem', bij de oorspr. betekenis 'gemakkelijk leegstromend'. Dit woord is afgeleid van de stam van het werkwoord fundere 'stromen, smelten', verwant met gieten (zie ook fusie).
futiliteit zn. 'onbeduidende zaak'. Nnl. Invoeringen der Beelden ... en reliquien, laetste Olysel,... Latynse Mis, Wierokinge, en duizenderley futiliteyten meer [1732; WNT wierooken]. Via Frans futilité 'onbeduidende zaak' [16e eeuw; Rey] ontleend aan Latijn fūtilitās 'id.' (genitief -tātis), afgeleid van fūtilis.
Literatuur: F. de Haan (1911), Priangan; De Preanger-Regentschappen onder het Nederlandsch Bestuur tot 1811, Batavia, deel II, 331
Fries: futyl ◆ futiliteit


  naar boven