1.   terwijl vgw. 'gedurende de tijd; ofschoon, hoewel'
categorie:
geleed woord
Mnl. ter wilen dat, terwilen dat 'gedurende de tijd dat' in scepenen ende borgher meyster terden terwilen dat si leesten ianne verdiedwien sone '(geld dat) schepenen en burgemeester verteerden terwijl ze ten behoeve van Jan, vrouw Didwiens zoon, in gijzeling lagen' [1286; VMNW], inden seluen poynte, dat nu es, ter wilen dat dese brief ghegheuen was 'in dezelfde toestand als nu, terwijl deze brief werd gegeven' [1292; VMNW point], zonder dat in Wair was P., terwijlen ghijluden vocht 'waar was P. terwijl jullie vochten?' [1470; MNW]; vnnl. ook ter inleiding van een tegenstelling, in ... loopende up deen zijde, terwijlen van dander zijde ... [1567; iWNT loopen I], Terwijl ... yeder met zijn lief, sich selver gaet verlusten. Soo sit ick hier en treur [1608; iWNT verlusten].
Ontstaan uit de voegwoordelijke verbinding ter wile dat 'op het moment dat' en dus gevormd uit de met een lidwoord samengetrokken vorm ter 'in/op/volgens de' van te 1 en het vrouwelijke zn. wijl in de betekenis 'moment, tijd, tijdsduur'. Vergelijkbare constructies zonder voorzetsel of met een ander voorzetsel waren: mnl. op die wile (dat), die wile (dat). Uit deze laatste combinatie ontstond nnl. dewijl 'terwijl, omdat', dat nog in formeel NN taalgebruik voorkomt.
De basisfunctie van terwijl is het verbinden van twee gelijktijdige gebeurtenissen of toestanden, of vaak ook een toestand met een gebeurtenis. Vanaf de 16e eeuw komt het steeds meer voor dat die min of meer met elkaar in tegenstelling staan; het aspect van gelijktijdigheid kon zo op de achtergrond raken en zelfs geheel afwezig zijn.
Fries: -


  naar boven