1161.   chemie zn. 'scheikunde'
categorie:
leenwoord
Vnnl. chijmie 'alchemie' [1657; WNT secreet I], chymie en alchymie 'scheikunde en alchemie' [1698; WNT verzwakking]; nnl. chemie 'scheikunde' [1731-35; WNT]; 'goede verstandhouding, wisselwerking tussen mensen' [1997; Reinsma 1999].
Ontleend aan Neolatijn chimia < Grieks khēmeía 'het smelten van metalen' en/of Grieks khumeía 'aftreksel, mengsel van vloeistoffen'; uit khēmeía zijn de vormen met -e- (chemie) en uit khumeía zijn de vormen met -i- (chimie) ontstaan. De vorm khumeía is een volksetymologische vervorming van khēmeía onder invloed van khúma 'vloeistof', dat een afleiding is van het werkwoord kheĩn 'gieten'. De herkomst van de vorm khēmeía zelf is omstreden; mogelijk duidt deze vorm op een betekenis 'Egyptische kunst', naar Koptisch kēmi 'zwart (land)' (bij het werkwoord kmm 'zwart zijn'), de aanduiding voor het land Egypte (het zwarte vruchtbare land tegenover de woestijn). De Griek Plutarchus gaf de Egyptische naam van Egypte weer als khēmeía. Bij de Alexandrijnen zou de oude benaming voor de (al)chemie met een u aan deze naam voor Egypte zijn aangepast.
De betekenis 'wisselwerking tussen mensen' is ontleend aan Engels chemistry 'chemie', dat de betekenis 'affiniteit als natuurlijk proces tussen mensen' al heeft sedert 1600 [OED].
Grieks khumeía wordt in het Arabisch (met lidwoord) tot al-kīmiyā, en via het Spaans tot Frans alchimie, zie alchemie. De Latijnse vorm chimia komt vanaf de Renaissance in plaats van alchimia, doordat men het Arabische lidwoord al- herkende. De jongere vorm met e is aangepast aan de vorm Grieks khēmeīa. Het duurde in de praktijk nog tot de 17e-18e eeuw voor de scheikunde geen alchemie meer was en werkelijk chemie genoemd mocht worden.
chemisch bn. 'scheikundig'. Vnnl. cimise (verbogen bn.) 'alchemistische' [1652; WNT]. Gevormd naar het voorbeeld van Frans chimique [1587; Rey] en/of Engels chemic [chymick 1562; OED], afleiding van chimie, chymie. ◆ chemicus zn. 'scheikundige'. Vnnl. chymici 'alchemisten, wonderdokters' [1647; WNT uitwerker]; nnl. chemici (mv.) 'id.' [1734; WNT verdichten], chemicus 'scheikundige' [1875; WNT Aanv.]. De gelatiniseerde vorm chemicus heeft een eerdere vorm chymist verdrongen: vnnl. chymisten (mv.) 'alchemisten, wonderdokters' [1642; WNT vleuk]; nnl. chymisten (mv.) 'scheikundigen' [1721; WNT waterman], gevormd naar het voorbeeld van Frans chimiste [1548; Rey] of Engels chemist [chymist 1562; OED], afleiding van chimie, chymie.
Fries: gemy
1162.   cheque zn. 'schriftelijke betalingsopdracht'
categorie:
leenwoord
Nnl. check 'aanwijzing voor de kas ter betaling' [1855; Kramers], cheque 'id.' [1886; Kramers].
Ontleend aan Engels cheque, ouder en Amerikaans-Engels ook check 'schriftelijke betalingsopdracht' [1774; OED], eerder al checque 'souche, controlestrookje bij de bank' [1706; OED], wrsch. ontleend via Arabisch ṣakk 'contract' of via Turks chek aan Perzisch čāk 'schriftelijke uitspraak, contract'. Een andere mogelijkheid is dat check een verkorting is van Engels check mark 'krabbeltje, tekentje ter bevestiging van een controle'. De speciale betekenis van Engels check 'hindernis, het tegenhouden, de verificatie', zie checken, in dit geval dus 'het voorkomen van bedrog', zou dit ondersteund kunnen hebben.
Fries: cheque, sjek
1163.   cherub(ijn) zn. 'engel van de tweede rang'
categorie:
leenwoord
Mnl. cherubyn (mv.) 'cherubijnen' [1285; CG II, Rijmb.], cherubin (mv.) 'cherubijnen' [1290; CG II, En.Cod.]; vnnl. cherubinnen (mv.) 'engelen' [1510-19; WNT verhoogen], cherub 'engel' [1526; WNT vurig], cherubim (mv.) [1526; WNT uitgroeven]; nnl. cherubijn 'engelachtig kind' [1840; WNT].
Ontleend aan christelijk Latijn cherubim, cherubin < Grieks kheroubín, kheroub(e)ím (mv.) < Hebreeuws kərūbhīm, de meervoudsvorm van kərūbh 'mythisch gevleugeld wezen', zie griffioen en de vogel grijp. Het woord hangt samen met Akkadisch kāribu 'zegenend, goedgunstig', kuribū 'goedgunstig(e geest)', een afleiding van het werkwoord karābu 'zegenen, toegenegen zijn'.
De vorm cherubijn is, evenals de vormen in de Romaanse talen (bijv. Frans chérubin), ontstaan doordat de vorm cherubin, cherubim in de bijbelse Vulgaattekst (cherubim in de Statenvertaling) werd opgevat als enkelvoud, want het enkelvoud komt bijna niet voor. Een nieuwe meervoudsvorm cherubijnen ontstond, naast andere stapelmeervouden als cherubims [1548; WNT uitstekend] en cherubijns [1613; WNT lodderlijk]. Het oorspr. enkelvoud cherub is buiten de bijbelvertalingen pas later in gebruik gekomen.
In het Oude Testament is sprake van cherubs als wezens met vleugels en het gezicht half van een mens, half van een leeuw. Doordat Athanasius, een zeer gezaghebbend kerkleraar uit de 4e eeuw, cherubs 'veelogigen' noemde, worden ze in de Middeleeuwen afgebeeld met vleugels bezaaid met ogen. Na de Renaissance gaat men cherubs afbeelden als kinderkopjes met vleugels, en ontstaat ook het verkleinwoord cherubijntje.
cherubijntje zn. 'kinderengeltje, engelachtig kind'. Vnnl. cherubijntje 'kinderengeltje' [Vondel 1632; WNT]; nnl. cherubyntje 'schattig kindje' [1785; WNT].
Fries: kearûb
1164.   chevaleresk bn. 'ridderlijk'
categorie:
leenwoord
Nnl. chevaleresk 'ridderlijk' [1847; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans chevaleresque 'ridderlijk' [1642; Rey]. Dit woord ontstond vermoedelijk onder invloed van Italiaans cavalleresco 'id.' bij het zn. chevalier 'ridder', oorspr. 'ruiter' [1080; Rey]; het verdrong in de loop van de 17e eeuw een ouder bn. chevalereux met dezelfde betekenis. Beide woorden gaan terug op Frans cheval 'paard' [eind 11e eeuw] < Latijn caballus 'werkpaard, knol' (zie cavalerie), dat in de volkstaal het oudere Latijnse woord equus verdrong.
1165.   chianti zn. 'een Italiaanse wijn'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. chianti 'Italiaanse wijn' [1847; Kramers].
Genoemd naar de streek van herkomst (in Toscane), zoals veel wijnsoorten.
1166.   chic zn. '(wereldse) verfijning'; bn. 'verfijnd'
categorie:
leenwoord
Nnl. chique (zn.) 'wereldse verfijning, elegantie' [1844; WNT], chic (bn.) 'van wereldse verfijning' [1858; WNT vermeluwen], 'deftig, aanzienlijk' [1890; WNT provinciaal II], (zn.) 'kringen waar verfijning heerst' [1898; Dale].
Ontleend aan Frans chic (zn.) 'handigheid, vlotheid, elegantie' en (bn.) 'handig, vlot, elegant'. Deze woorden, die aan het eind van de 18e eeuw in de schilderwereld gebruikt gaan worden om vlotte virtuositeit te beschrijven, worden in het tweede kwart van de 19e eeuw modewoorden voor '(van) goede smaak, bon ton' [1832; PRobert]. In de 16e eeuw betekende het zn. 'spitsvondigheid'; de oudste betekenis is wellicht 'handigheid in het voeren van processen', welke betekenis het in Franstalig België nog heeft.
Wrsch. stamt het woord uit het Germaans. Het is dan bijv. verwant met mnl. geschict 'ordelijk, geschikt', zie geschikt en schikken, mnd. schicken 'iets in orde brengen', mhd. schick 'orde, geschiktheid', nhd. dial. Schick 'id.', nhd. geschickt 'bekwaam, kundig, knap'. Een andere mogelijkheid is dat het Franse woord een afleiding is van een dialectisch werkwoord chicquer 'tikken geven; met vlotte lijnen schetsen', dat teruggaat op een voor-Romaanse vorm chic 'klein, sierlijk', een afleiding van Latijn ciccum 'granaatappelpitje'; daarbij is wrsch. sprake van invloed van een ander Frans werkwoord chiquer 'passen, tooien', ontleend aan dezelfde hiervoor genoemde Germaanse woordgroep. Gezien de betekenisontwikkeling is enig verband met chicaneren zeker ook niet uitgesloten.
Literatuur: Guiraud 1994
Fries: sjyk
1167.   chicane
categorie:
leenwoord
Zie: chicaneren
1168.   chicaneren ww. 'vitten'
categorie:
leenwoord
Vnnl. chicaneren 'het recht verdraaien; krakelen' [1668; Koerbagh]; nnl. chicaneren ' haarkloven, twisten' [1829; Martin].
Ontleend aan Frans chicaner 'lastigvallen met kleingeestige zaken' [ca. 1657; Rey], eerder al 'gezochte bezwaren opwerpen' [1606; Rey] en 'in rechte vervolgen, handig spreken' [1461; Rey]. Herkomst onduidelijk. Volgens NEW zou het werkwoord afkomstig zijn uit 'behendigheid in het chicana-spel', een balspel (< Middelgrieks tzukánion, dat via Arabisch, Perzisch cogan wrsch. teruggaat op Prakrit chaugāna 'viervoudig', de naam voor de speelplaats van het polospel). Dit lijkt historisch erg onwaarschijnlijk. Rey suggereert een samensmelten van het werkwoord ricaner 'kwaadaardig lachen' en het bn. chic 'handig', zie chic.
chicane zn. 'haarkloverij; gezochte tegenwerping'. Vnnl. chicane 'id.' [1698; WNT]. Ontleend aan Frans chicane 'spitsvondigheid' [1461], bij het werkwoord chicaner. Eerder luidde het Nederlandse zn. ook wel chicanerie 'rechtsverdraaiing, vitterij' [1668; Koerbagh]. ◆ chicaneurig bn. 'vol chicanes'. Nnl. bijv. in krengig en chicaneurig [1802-09; WNT krengig], zie sikkeneurig.
Literatuur: Guiraud 1982, 213 e.v
1169.   chiffon zn. 'fijn zijden weefsel'
categorie:
leenwoord
Nnl. chiffon [1900; WNT Aanv.].
Verkorting van crêpe chiffon 'zijden weefsel', ontleend aan Frans crêpe chiffon 'gekroesd weefsel', van crêpe 'zeker weefsel', zie crêpe, en chiffon 'oud vod, lor; verfrommeld stuk stof of papier' [1611; Rey], bij chiffe 'id.' [1611; Rey]. Vermoedelijk stamt chiffe niet uit Arabisch šiff 'doorzichtig weefsel', zoals wel wordt gedacht, eerder gaat het om een afleiding bij Oudfrans chipe 'vod, lomp' [1306; Rey], mogelijk door vermenging met chiffre 'waardeloos voorwerp' (letterlijk 'nul' < Arabisch ṣifr 'nul', zie cijfer). Volgens Franse etymologische woordenboeken is het Oudfranse woord ontleend aan Engels chip 'klein brokje', zie chips.
De stof crêpe chiffon is zo genoemd omdat die er verfrommeld uitziet.
chiffonnière zn. 'ladekast, linnenkast'. Nnl. chifoniere 'ladekast' [1827; WNT Aanv.]. Ontleend aan Frans chiffonnière [1759; Rey], later chiffonier [1800] 'ladekast, kast om chiffons (damesonderkleding) in op te bergen'.
Literatuur: Philippa 1991
1170.   chiffonnière
categorie:
leenwoord
Zie: chifon

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven