1.   afdoend(e) bn. 'beslissend, volstrekt voldoende'
categorie:
geleed woord
Nnl. afdoend (attributief bn.), afdoende (predicatief bn.) 'beslissend, voldoend' [1866; WNT].
Bij het werkwoord afdoen 'afhandelen', gevormd uit af en doen.
Fries: ôfdwaande


  naar boven