1.   afbreuk zn. 'nadeel, schade'
categorie:
geleed woord
Mnl. afbrec [voor 1356; MNW], afbreking [1413; MNW]; vnnl. afbreuk 'verlies, schade' [ca. 1574; WNT]. Het woord is nu meervoudsloos, maar kende vroeger een meervoud op -en.
Gevormd uit af en het zn. breuk.
Fries: ôfbrek, ôfbreuk.


  naar boven