1.   affairisme
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Zie: affaire
2.   affairist
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Zie: affaire
3.   aflijvig bn. (BN) 'overleden'
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Mnl. aflyvich 'id.' [1399; MNW].
Gevormd uit af 'van ... weg' en het zn. lijf in de Middelnederlandse betekenis 'leven', met het achtervoegsel -ig.
4.   afstrijden ww. (dial.) 'loochenen, ontkennen'
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Nnl. afstrijden 'id.' [1865-70; WNT], nu alleen nog in Zuid-Nederlandse dialecten. In andere betekenissen al ouder, maar ook verouderd.
Gevormd bij het werkwoord strijden in de betekenis 'redetwisten' met het voorvoegsel af dat hier een figuurlijke verwijdering uitdrukt, net als in de vergelijkbare woorden afraden, afwijzen, afkeuren.
5.   amigo zn. (BN) 'arrestantenhok'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland, volksetymologie
Nnl. in den amigo steken 'in de gevangenis stoppen' [1847; WNT].
Ondanks de late attestatie is dit wrsch. een al in de 16e eeuw door de Spanjaarden in de zuidelijke Nederlanden ingevoerd begrip. Het Spaanse woord amigo betekent 'vriend' (< Latijn amīcus 'vriend', zie amice), en zou gebruikt zijn als verkeerde vertaling van vrient, een Brabantse ontronde vorm van het Middelnederlandse woord vroonte, vreunte 'gevangenis', oorspr. 'gevangenis van de heer' [1338; MNW vroonte], daarnaast ook eerder al 'gemeenschappelijke grond' [1294; CG I, 1984]; in beide betekenissen is dit woord nog te vinden in 1857: 's graven vrunt 'gevangenis van de graaf' en het verpachten der ... vroente [WNT vroont(e)]. Vroonte is afgeleid van het bn. vroon 'van de (lands)heer' (daardoor ook 'niet privé, dus gemeenschappelijk'), dat weer een afleiding is van een niet in het Nederlands geattesteerd woord *vro 'heer'.
Bij dit niet geattesteerde etymon *vro horen wel Duitse cognaten: os., ohd. frō en oe. frēa 'heer', bij de stam pgm. *frawan- 'heer'. Hierbij ook de vrouwelijke vorm *fraujōn-, waaruit vrouw.
Ook in Franstalig België is dit woord bekend. Maar merkwaardig genoeg heet een straat in Brussel, die in het Frans bekendstaat als de Rue de l'Amigo, en waar vroeger inderdaad een gevangenis heeft gestaan, in de officiële Nederlandse vertaling Vriendstraat.
Literatuur: F. Debrabandere (1994) 'Achter de tralies', in: Nederlands van Nu 42, 58
6.   assisen zn. mv. (BN) 'gerechtshof met jury'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Vnnl. assise 'rechtszitting' [1503; Boutillier]; nnl. zittingen der assisen [1819; WNT Supp.].
Ontleend aan Frans (les) assises 'rechtszitting; besluiten die daaruit volgen' [1280; Rey], eerder alleen assise '(prijs)verordening, belasting' [als asise ca. 1170; Rey], het vrouwelijke verl.deelw. van asseoir 'vaststellen', zie verder bij accijns.
Als juridische term is het assisenhof in België een leenvertaling van het in Frankrijk in 1810 geïnstitutionaliseerde cour d'assises.
7.   auto zn. 'motorrijtuig'
categorie:
leenwoord, verkorting, alleen in België of Nederland
Nnl. automobiles (mv.) [1897; WNT Supp.], automobiel [1898; WNT]. Eerder al als bn. automobiel 'zichzelf in beweging brengende' [1886; Kramers]. Ook al vroeg de huidige vorm auto [1899; WNT].
Het woord auto wordt algemeen geïnterpreteerd als verkorting van automobiel; beide zijn echter ontleend aan het Frans. Frans automobile 'zichzelf voortbewegend' [1861; Rey] is een bn. en werd pas zelfstandig gebruikt als verkorting van voiture automobile, letterlijk 'zichzelf voortbewegend voertuig' [1876; Rey]. Het is gevormd uit het voorvoegsel auto- 'zelf-' en het bn. mobile 'beweegbaar' (zie mobiel 1). De verkorte Franse vorm auto [1896; Rey] raakte ook in het Nederlands al heel snel ingeburgerd.
In 1886 bouwden Benz in Mannheim en Daimler in Cannstatt een bruikbare benzineauto. Voornamelijk in Frankrijk kreeg de nieuwe vinding veel steun. In de Nederlandse woordenschat is dat vooral te merken aan de ontleningen van namen van auto-onderdelen, bijv. carburateur, carrosserie, carter, radiateur. Opvallend is dat in Frankrijk het woord auto zelf ten onder is gegaan in de concurrentie met het oudere voiture, dat deze betekenis draagt vanaf 1893 [Rey]. Het Nederlandse equivalent van voiture, wagen 1, is in het BN als purisme niet ongewoon; in de meeste Belgische dialecten wordt echter net als in het Nederlands gesproken van auto.
Fries: auto
8.   bareel zn. (BN) 'slagboom'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. barreel, bareel [1865-70; Schuermans].
Ontleend aan (Picardisch?) Frans barrel, een oudere variant van Frans barreau 'slagboom, stang, tralie' [1285]. Deze woorden gaan terug op Oudfrans barre 'dwarsbalk' [eind 12e eeuw], zie baar 3 'staaf'.
Het woord is vooral BN en kan worden vergeleken met bureel naast bureau, waar men hetzelfde verschil in achtervoegsel met dezelfde verspreiding ziet.
9.   baxter zn. (BN) 'infuus'
categorie:
merknaam, alleen in België of Nederland
Nnl. baxter 'infuus' [1977; De Clerck 1981], maar wrsch. veel ouder, pers.waarn.
Baxter is de naam van een Amerikaanse producent van medische apparatuur, o.a. van infusen. In het BN is deze merknaam een soortnaam geworden. In Nederland is de merknaam weliswaar in de medische wereld bekend, maar als algemene aanduiding voor 'infuus' niet gebruikelijk. Zie ook infuus.
10.   beenhouwer
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Zie: been

Volgende 10 lemmata
  naar boven