1.   buffel zn. 'rundersoort van het geslacht Bubalus (Azië) of Syncerus (Afrika)'
categorie:
leenwoord
Mnl. buffel 'buffel, oeros' [1287; CG II, Nat.Bl.D]; vnnl. Een Buffel, wilden os [1573; Thes.].
Ontleend aan Oudfrans buffle [ca. 1200; Rey] < Italiaans buffalo (huidige spelling bufalo) < Laatlatijn būfalus 'antilope' [4e eeuw; Rey] < Latijn būbalus < Grieks boũbalos 'Afrikaanse antilope' en later 'buffel'.
Mhd. büffel [begin 14e eeuw; Pfeifer] (nhd. Büffel); ne. buffalo; nfri. buffel.
Grieks boũbalos is wrsch. een afleiding van boũs 'rund', van dezelfde wortel (pie. *gweh3us) als koe.
De buffel zou in Italië zijn geïntroduceerd door de Langobarden, wier koning Agilulf een exemplaar cadeau zou hebben gekregen van een Avaars stamhoofd.
Fries: buffel


  naar boven