1.   brunette zn. 'vrouw met bruin haar'
categorie:
leenwoord
Vnnl. Die vry wat swert is sal men een brunetje noemen 'Een vrouw die nogal zwart is moet/zal men brunetje noemen' [1560; WNT bruinet], bruynette, bruynken. 'donkere vrouw, bruine vrouw' [1599; Kil.]; nnl. brunette 'id.' [1805; Meijer].
Ontleend aan Frans brunette 'bruinharige vrouw' [ca. 1175; Rey], dat evenals brunet 'bruinharige man' een afleiding is van het bn. brunet(te) 'bruinachtig' [ca. 1175; Rey], bij het bn. brun 'bruin' [1080; Rey] < middeleeuws Latijn brunus [6e eeuw; Rey], dat ontleend is aan pgm. *brūna-, zie bruin.
In het Middelnederlands bestond al het woord brunet in de betekenis 'bruine stof' [1282; CG I, 623].
Het woord had vanaf de 16e eeuw onder invloed van het bn. bruin meestal de vorm bruinet(te), het heeft later weer de Franse vorm gekregen.
De aanduiding brunette heeft thans alleen nog betrekking op het haar, vroeger had een bru(i)net(te) ook een donkere huidskleur en zeer donkere ogen.


  naar boven