1.   talud zn. 'helling'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. talud "beschoeysel" [1658; Meijer]; nnl. talu, talud 'helling' in hoe flaauwer de Talu van een Dyk oploopt, hoe ... [1778; WNT uitspoelen], kunstmatige taluds [1848; WNT], tegen het talud, dat bekleed moet worden, palen te slaan [1862; WNT vlechtwerk].
Ontleend aan Middelfrans talut [1549; Rey], ouder tallut [1467; Rey] en talu [1156; Rey] (Nieuwfrans talus), ontwikkeld uit Latijn talūtium 'helling, uitspringende rotslaag'; dat woord is wrsch. ontleend aan een Keltisch woord *taluton, een afleiding van *talos 'voorzijde, voorhoofd', waaruit Bretons, Welsh, Cornish tal 'voorhoofd; top, kruin van een berg' en Middeliers taul, tul 'id.'; de verdere herkomst van het Keltische woord is onbekend.
Fries: talúd


  naar boven