1.   talmen ww. 'dralen'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. talmen 'tekeergaan, luid praten' [1477; Teuth.]; vnnl. talmen 'treuzelen, dralen' in Hoe dat sy op het eynde talmen, steenen ('kreunen'), nae den adem hyghen [1647; iWNT], Hy talmt my wat te lang, 'k zal hem voort pressen [1681; iWNT voortpressen I], 'zaniken, zeuren' in daer hij ... seer over talmde [1689; iWNT].
Herkomst onduidelijk.
Mnd. talmen 'veel praten, onzin praten, tekeergaan'; me. talmen 'trager gaan'; on. tálma 'hinderen, tegenwerken' (nno. talma 'kwellen', talmast 'wegkwijnen, wegteren').
De betekenissen 'luid praten' en 'dralen' komen misschien uit 'stotteren, hakkelen', dat in twee richtingen gegroeid zou zijn. On. tálma 'tegenwerken' zou dan de transitivering van 'stotteren' laten zien, zeg maar 'stuiten', iets dergelijks zien we bij stuiten naast stoten (en het verwante stotteren).
Fries: talmje (ontleend aan het Nederlands)


  naar boven