1.   tamelijk bw. 'nogal, redelijk, middelmatig'
categorie:
geleed woord, erfwoord
Mnl. temelijc, tamelijc 'gepast, behoorlijk, zoals het hoort' in En es nit temelec dat men nemt der kinder broet 'het is niet gepast om het brood van de kinderen af te nemen' [1291-1300; VMNW], wint hem tere tamelike 'verdien behoorlijke kost voor ze' [1290-1310; MNW]; vnnl. het is tamelick groot 'het heeft een gemiddelde grootte' [1573; Thes.].
Alleen in het West-Germaans geattesteerde afleiding van pgm. *tāmia- 'passend, geschikt' (in het Middelnederlands alleen overgeleverd als betame 'id.', getame 'id.' en ontame 'ongepast'), waarvan ook mnl. betamen, getamen en tamen, alle 'passen, toekomen', zie ook betamen.
Mnd. tamelik, temelik 'behoorlijk'; ofri. untemelik 'ongepast'; got. gatemiba 'passend'. Mnd. betamen.
Daarnaast het ablautende, oorspr. sterke werkwoord pgm. *teman- 'passen, gepast zijn', waaruit: onl. teman in Thi timit Lof got 'u komt lof toe, God' [10e eeuw; W.Ps.] (mnl. be-, ghe-temen); mnd. betemen; ohd. zeman (nhd. ziemen); got. ga-timan. Hierbij ook ohd. zimilīh 'passend' (nhd. ziemlich 'nogal'), dat een vergelijkbare betekenisontwikkeling heeft ondergaan als tamelijk (zie onder). In het Middelnederlands werden vormen van het ww. met -e- en -a- gebruikt en meestal zwak vervoegd.
Verdere herkomst onzeker, maar men neemt meestal aan dat pgm. *tem- 'passen' via 'plaatsen, zetten' teruggaat op de wortel pie. *demH- 'bouwen' van timmeren.
De oorspr. betekenis is 'passend, overeenkomend met bepaalde omstandigheden, iemands waardigheid enz.'. Deze betekenis is verouderd, maar het oorspronkelijke synoniem betamelijk heeft deze wel behouden, zie betamen. Uit 'passend', d.w.z. 'niet te veel en niet te weinig' ontstond in het Vroegnieuwnederlands de betekenis 'middelmatig', die tegenwoordig nog een iets sterkere betekenis heeft: tamelijk groot 'vrij groot, nogal groot, behoorlijk groot'. Deze betekenisontwikkeling is vergelijkbaar met die van het woord behoorlijk (zie behoren), dat oorspr. alleen 'passend' betekent, maar tegenwoordig ook 'nogal, tamelijk'.
Fries: -


  naar boven