1.   gevat bn. 'geestig, slagvaardig'
categorie:
leenvertaling
Vnnl. wel gevat 'raak, goed geformuleerd' in een woort niet wel ghevat, een doncker suyr gesicht 'een slecht geformuleerde uitspraak, een zuur gezicht' [1639; WNT gezicht]; nnl. vaak in de vaste verbinding gevat op 'voorbereid op, toegerust voor', in ik ben op die zaak niet zeer gevat 'ik heb er niet veel verstand van' [1733; WNT], gevat "geslepen, scherpzinnig, terstond gereed om een uitnemend gepast of gelukkig antwoord te geven" [1872; van Dale].
Leenvertaling van Nieuwhoogduits gefasst 'beheerst, goed voorbereid (op)', letterlijk 'toegerust, gewapend' [16e eeuw; Kluge], verl.deelw. van (sich) fassen in de betekenis '(zich) met voorraden enz. uitrusten, voorraden inslaan', zie vatten 'pakken, grijpen'.


  naar boven