1.   olympiade zn. 'vierjaarlijkse internationale sportwedstrijd, tijdvak van vier jaar'
categorie:
leenwoord
Nnl. olympiade 'tijdsperiode bij de Romeinen' [1614; WNT te (I)]; 'tijdruimte van vier jaar' [1824; Weiland], Olympiade 'Olympische Spelen' [1912; Groene Amsterdammer], schaakolympiade 'internationale schaakwedstrijd' [1928; NRC].
Ontleend, door het Nederlands wrsch. via Frans olympiade [midden 13e eeuw; Rey], aan Latijn Olympias (genitief -adis) 'Olympische Spelen; periode van vier jaar tussen deze Spelen', ontleend aan Grieks Olumpiás (genitief -ádos) 'id.', genoemd naar de stad Olumpía waar deze sportieve wedstrijden werden gehouden.
Oorspr. was dit alleen een begrip met betrekking tot de klassieke oudheid. De olympiade was het vierjarige tijdvak voorafgaand aan Olympische spelen [1624; WNT winbaar], een vierjaarlijks terugkerend sportevenement dat oorspr. georganiseerd werd ter ere van de oppergod Zeus. Bij uitbreiding duidde het woord ook de Spelen zelf aan. Na de internationale herinvoering (voorstel 1894; eerste moderne spelen in 1896) werden deze wedstrijden in het Nederlands zowel Olympische spelen als Olympiade genoemd. In de tweede helft van de 20e eeuw ging de benaming Olympische Spelen overheersen. Olympiade bleef voortbestaan als geleerd woord voor het tijdvak tussen de Spelen in, maar werd tevens ingevoerd in namen van andere internationale sportieve competities, vooral in theoretische vakkennis van middelbare scholieren en in denksporten. Sinds 1927 wordt een internationale schaakolympiade georganiseerd. Andere olympiaden die relatief lang bestaan zijn de wiskundeolympiade (1957), bridgeolympiade (1960), natuurkundeolympiade (1967) en de scheikundeolympiade (1968). De meeste van deze evenementen vinden jaarlijks plaats.
Fries: olympiade


  naar boven