1.   latrine zn. 'provisorisch toilet'
categorie:
leenwoord
Vnnl. latrine 'waterbekken' in xj loveren op die latrinen '11 bladeren (gebeeldhouwd) op de waterbekkens' [1528; WNT Aanv.], 'toilet' in alle die ghiene, die hoir onrenlickheyt tot noch toe in vaetkens hebben gedaen, sullen behoirlijcken latrynen maeken 'al degenen die hun vuiligheid tot nu toe in tonnetjes hebben gedeponeerd, moeten behoorlijke toiletten maken' [1532-37; MNW]; nnl. latrine "het heimelijk gemak, secreet, de beste kamer" [1847; Kramers].
Ontleend aan Frans (voornamelijk mv.) latrines 'toilet in legerkamp' [1437; Rey], latrine (ev.) [1606; Rey], dat op zijn beurt ontleend is aan Latijn lātrīna 'badkamer, toilet, riool', samentrekking van lavātrīna, gevormd bij het werkwoord lavāre 'baden, (zich) wassen' met het achtervoegsel -trina dat een werkplaats aanduidt. In de vroegst geattesteerde, inmiddels verouderde betekenis 'waterbekken' is het woord wellicht rechtstreeks aan het Latijn ontleend.
In het Latijn had latrīna de betekenis 'badkamer', die ook verhullend gebruikt werd voor 'toilet', een ruimte die geïnspireerd was op de Romeinse openbare badhuizen (Rey). Kloosters waren van oudsher al voorzien van uitgebreide latrines; naderhand werden latrines ook toegepast in de woningbouw (Haslinghuis 2001). Met de opkomst van het watercloset, zie wc, raakte de latrine uit de gratie. Daarom verwijst latrine tegenwoordig meestal alleen naar een provisorisch ingericht toilet, bijv. een gat in de grond.
Fries: latrine


  naar boven