1.   fel bn. 'hevig, sterk, hartstochtelijk'
categorie:
leenwoord
Mnl. fel 'hard, streng' [1220-40; CG II, Aiol] en [1240; Bern.], daarnaast ook al in de 13e eeuw 'hardvochtig, wild, bloeddorstig', zowel van personen als van dieren: die felle tartarine 'de wrede, bloeddorstige Tartaren' [1265-70; CG II, Lut.K], emmer blijfti wreed ende fel '(gezegd van het everzwijn) altijd blijft hij wreed en bloeddorstig' [1287; CG II, Nat.Bl.D], 'slecht, verdorven': de seuende was fel ende quaet 'de zevende was verdorven en boosaardig' [1285; CG II, Rijmb.], 'hevig': niet alte fel bruun root 'niet al te diep, te fel, bruinrood' [1287; CG II, Nat.Bl.D], 'verbitterd, boos': in enen raet die fel was vrecelec ende quaet 'in een vergadering waar men vreselijk verbitterd en boos was' [1290; CG II, En.Cod.].
Ontleend aan Oudfrans fel 'trouweloos, wreed' [10e eeuw; Rey] (naast fellon, felun, waaruit Nieuwfrans félon 'verraderlijk'), dat is ontwikkeld uit Laatlatijn fello 'verraderlijk'. De verdere herkomst is omstreden. Men reconstrueert wel een Frankische vorm *fillo of *filljo bij een werkwoord *filljan 'mishandelen, geselen', op grond van Germaanse verwante woorden die onder villen worden genoemd. Guiraud verbindt Laatlatijn fello echter met het klassiek-Latijnse zn. fel 'gal': het zou gaan om een toestand waarbij iemand 'gal spuwt'.
Engels fell, als in in one fell swoop 'in één klap', maar oorspr. 'wreed', gaat op hetzelfde Oudfranse woord terug, evenals het Engelse zn. felon 'misdadiger'. Fries fel is grotendeels verdrongen door fûl (zie vuil), bijv. in fûle rein 'een felle regen'.
Al in het vroege Middelnederlands kent het woord vele betekenisnuances, die lang niet allemaal in het Oudfrans voorkwamen. Vele ervan zijn inmiddels lang verouderd.
Literatuur: Gamillscheg, s.v. félon, 419
Fries: fel


  naar boven