1.   fetisj zn. 'afgodisch vereerd voorwerp; voorwerp dat seksuele opwinding veroorzaakt'
categorie:
leenwoord
Vnnl. fetisso 'voorwerp (of dier) waaraan goddelijke eer wordt bewezen' in Als daer yemant sterft, so maken sy oock een Fetisso, ende bidden hem dat hy het lichaem in d'ander werelt wil brenghen [1602; WNT wereld]; nnl. fetiche [1824; Weiland], fetisch, fetiche [1847; Kramers], fetisch [1858; WNT godheid], fetisj [1903; Koenen], fetish [1918; WNT]. In de moderne betekenis 'voorwerp of normaal niet erogeen lichaamsdeel dat seksuele opwinding veroorzaakt' [1919; WNT].
Dit woord gaat uiteindelijk terug op Portugees feitiço 'toverij' [15e eeuw; TLF], een term die door de Portugezen werd geïntroduceerd voor de voorwerpen waarmee de inheemse bevolking van de Afrikaanse westkust toverij bedreef. Het was een substantivering van het bn. feitiço 'kunstmatig' [15e eeuw; TLF], dat is ontwikkeld uit Laatlatijn factīcius 'kunstmatig', een afleiding van klassiek Latijn facere 'maken', zie feit.
Bovenstaande oudste Nederlandse vindplaats in een reisbeschrijving staat geïsoleerd en is direct op het Portugees gebaseerd. Hetzelfde geldt voor de ongeveer even oude woorden Engels fetissos (mv.) [1600; Delattre 1943], Duits fetis(s)o [1606; id.] en Frans Fetissos (mv.) [1605; TLF]. De oudste attestatie in het Frans staat in een vertaling van een Nederlandse tekst; later in diezelfde eeuw verschijnt de verfranste vorm fétiche [1669; TLF]. Het is dat laatstgenoemde woord, dat in de 18e eeuw onder invloed van het werk van de Franse antropoloog Charles de Brosses deel is gaan uitmaken van de internationale geleerde woordenschat, bijv. Engels fetish, Duits Fetisch. In de oudste Nederlandse vindplaatsen komen spellingen met -che, -sh en -sch voor, maar uiteindelijk overheerst het inheemse grafeem sj voor /š/.
De figuratieve betekenis 'voorwerp ter seksuele verering' is afkomstig uit de psychologie en komt voor het eerst voor in het Engels [1901; OED].
fetisjisme zn. 'verering van een fetisj; ziekelijke of seksuele voorkeur voor iets'. Nnl. het Fetissismus 'godsdienstige verering van een fetisj' [1807; WNT], fetichismus 'afgodendienst' [1824; Weiland], fetischismus (o.a.) 'blinde vereering' [1895; Broeckaert], daarna met de uitgang -me: fetisjisme 'verering van een fetisj' [1903; Koenen], fetischisme 'seksuele voorkeur voor iets' [1930; WNT Aanv. masochisme]. Gezien de oudste vormen ontleend aan Duits Fetischismus [begin 19e eeuw; Pfeifer], een afleiding van Fetisch, maar met latere betekenisontlening aan het Engels. ◆ fetisjist zn. 'iemand die zich met seksueel fetisjisme bezighoudt'. Nnl. fetisjist 'iemand met ziekelijk wellustige voorliefde voor bepaalde voorwerpen' [1910; Kramers II], fetichist 'id.' [1934; WNT Aanv.]. Afleiding met -ist van fetisj in de moderne seksuele betekenis.
Fries: fetisj ◆ fetisjisme


  naar boven