1.   faculteit zn. 'hoofdafdeling van een universiteit of hogeschool; bepaalde wiskundige functie'
categorie:
leenwoord
Vnnl. faculteit 'macht, vermogen', bijv. in vander faculteijt ende rijckdomme 'over macht en rijkdom' [1510; WNT], 'tak van wetenschap' in boecken, soe in den geestelycken als weerlicken rechten en andere faculteyten 'boeken over het geestelijke en wereldlijke recht en over andere wetenschappen' [1566; WNT], de kracht ende faculteyt daer mede wy willen 'de kracht en het geestelijk vermogen waarmee wij willen' [1569; WNT], 'afdeling van een universiteit' in oock die vander faculteyt inder Godtheyt ende inde Rechten der Vniuersiteyt van Loeuven 'ook die van de faculteit der Godgeleerdheid en der Rechten van de universiteit van Leuven' [1577; Eeuwig Edict]; nnl. faculteiten (mv.) 'geestelijke vermogens' [1950; van Dale], faculteit "produkt van een rij natuurlijke getallen van 1 tot en met p" [1935; Winkler Prins].
Ontleend aan Frans faculté < Latijn facultās (genitief facultātis) 'kracht, bevoegdheid, vermogen', een afleiding van het bn. facul 'gemakkelijk', een archaïsche onzijdige vorm (naast jonger facile) van het bn. facilis, afleiding van het werkwoord facere 'doen, maken', verwant met doen, en zie ook feit.
Franse woorden op -té worden in het Nederlands meestal met de uitgang -teit gerealiseerd op grond van analogie. Voor de oudste ontleningen (waar faculteit toe behoort) geldt het analogieargument nog niet en moet ontlening via een Noord-Frans dialect (o.a. Oost-Picardisch, Waals, Lotharings) worden aangenomen, waar Latijn -tātem met diftong en -t wordt gerealiseerd.
De universitaire betekenis stamt uit het middeleeuws Latijn, waarin bij de universiteiten werd gesproken van collegium facultatis als aanduiding voor docenten en studenten binnen een vakgebied. Achtergrond is hierbij dat middeleeuws Latijn facultas 'vermogen' ook de bekwaamheid in een bepaald vakgebied ging aanduiden.
De betekenis 'geestelijk vermogen', tegenwoordig meestal in het meervoud faculteiten 'geestvermogens', bestaat al sinds de 16e eeuw, als specifiekere toepassing van algemeen 'vermogen, kracht'. Het WNT noemt deze betekenis ongewoon (1918), maar de woordenboeken nemen haar vanaf 1950 weer op; waarschijnlijk is hier sprake van invloed van het Engels, waar deze betekenis ook sedert de 16e eeuw bestaat en algemeen is.
De wiskundige functie werd eind 18e eeuw faculté genoemd door de Franse wiskundige Christian Kramp (1760-1826); hij introduceerde ook de notatie met het uitroepteken, bijv. 4! staat voor 1 x 2 x 3 x 4. De naamgeving zal wrsch. zijn ingegeven door de figuurlijke 'kracht' van deze functie, die bij oplopend argument algauw zeer grote getalwaarden geeft. Hiervan getuigt bijv. ook de Poolse benaming van deze functie: silnia 'faculteit' bij het bn. silny 'krachtig'. Eerder had de Franse wiskundige L.F.A. Arbogast (1759-1803) echter al de naam factorielle geïntroduceerd, die in het Frans de standaardnaam is geworden, evenals in het Engels (factorial [1837; OED]).
Literatuur: Eeuwig edict: z.a. (1577), Eeuwich edict ende gebodt opt accord gedaen, tusschen..., Antwerpen, A3v
Fries: fakulteit


  naar boven