1.   factuur zn. 'rekening van de geleverde goederen of diensten'
categorie:
leenwoord
Vnnl. facture 'rekening van waren' in eenige ..., daer ghy de specificatie in de facture affvinden sult 'enige ... waarvan u de specificatie op de factuur zult vinden' [1600; de Jonge I, 238]; nnl. factuur.
Ontleend aan Frans facture 'id.' [1611; Rey], ellips voor lettre de facture 'id.' [1540; Rey], met facture als nieuwvorming op basis van de stam van facteur 'zaakgelastigde', ontleend aan Latijn factor 'maker, vervaardiger', zie factor.
factureren ww. 'een factuur uitschrijven, verwerken op een factuur'. Nnl. de gefactureerde prijzen 'de prijzen op de factuur vermeld' [1843; Handelsmag. 397a], factureren "over verkochte of ingekochte waren omstandige rekening afleggen" [1847; Kramers], '(een verkoop) verantwoorden op een factuur' [1896; WNT Aanv.]. Afleiding van factuur, maar wrsch. niet zonder invloed van Duits fakturieren [19e eeuw; EDuden] en/of Frans facturer [1829; Rey], beide ook afgeleid van de corresponderende zelfstandige naamwoorden.
Fries: faktuer ◆ fakturearje


  naar boven