1.   factor zn. 'medebepalend element'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. factoren 'samenstellende getallen van een product' in alle die Combinatien der Factoren ... uit de zes ondeelbare de eerste getallen 1. 2. 11. 17. 53. en 293 [1767; WNT vermenigen], factor 'medebepalend element' in bijv. daar nu deze beide factoren ... bij de verschillende ligchamen zeer onderscheiden en op de veelvuldigste wijze kunnen vereenigd zijn [1863; WNT warmte], de analogiewerking ... is een machtige factor gebleken bij de ontwikkeling of vervorming der taal [1884; WNT Supp. analogie], de menselijke factor 'het niet-economische aspect van de loonarbeid' [1953; WNT trein I].
Wetenschappelijk neologisme (Neolatijn factor 'samenstellende getallen van een product'), voor het eerst gebruikt in het Engels [1673; OED] en gebaseerd op klassiek Latijn factor 'maker, vervaardiger', een nomen agentis dat behoort bij het werkwoord facere 'maken' (verwant met doen, en zie ook feit). Van de wiskundige Fibonacci (1170-1250) is al de Neolatijnse term factus ex multiplicatione 'de factoren van een vermenigvuldiging' [1202] bekend.
De betekenis 'medewerkend element, medebepalende omstandigheid' is een metaforische uitbreiding van de wiskundige en natuurwetenschappelijke betekenis en kan eventueel beïnvloed zijn door dezelfde ontwikkeling die al eerder optrad in het Frans [1805; Rey] of het Engels [1816; OED].
Fries: faktor


  naar boven