1.   taks 2 zn. (NN) 'teckel'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. taks 'dashond' in met die lange lappen, lagen rug, platte ribben, doorgezakte lenden en afhangend kruis: hij trekt op eenen taks '... hij doet denken aan een dashond' [1838; iWNT].
Wrsch. ontleend aan een Duitse dialectvorm Tachs van Dachs 'dashond', verkorting van Dachshund 'id.', zie dashond.
Fries: taks


  naar boven