1.   takel zn. 'hijswerktuig'
categorie:
geleed woord, erfwoord
Mnl. takel 'uitrusting van een zeilschip' in schaden aen cost, an cleyderen, takel ende tauwe wal L gulden 'schade aan proviand, kleding, uitrusting en touwwerk, wel 50 gulden' [1396; via MNW], takel und touwe [1431-36; MNW]; vnnl. takel 'hijswerktuig op een schip' in lossen wilden met heur selfs takele ofte wippe 'wilden lossen met hun eigen takel of laadkraan' [1546; iWNT wip II], taeckel 'uitrusting van een zeilschip; hoofdkabel, trekkabel' [1599; Kil.].
Op grond van de huidige betekenis lijkt het afgeleid van het werkwoord mnl. taken 'nemen, grijpen' met het achtervoegsel -el voor werktuigen zoals in beitel. De oudere betekenis 'uitrusting' past hier echter minder goed bij.
Mnd. takel; nhd. Takel; nfri. takel, teakel; me. takel (ne. tackle, zie tackelen); nzw. tackel, nde. takkel; alle oorspr. 'uitrusting'. Het woord is oorspr. uitsluitend Nederlands, Nederduits en mogelijk ook Fries. De Engelse, Duitse en Scandinavische woorden zijn als scheepsterm ontleend aan het Middelnederduits of deels wellicht aan het Middelnederlands.
Mnl. taken 'nemen' is verwant met: mnd. tacken 'raken'; ohd. zascōn 'stelen'; ofri. tetzia 'nemen' (nfri. take); on. taka 'id.' (nzw. taga; door ontlening aan een Noord-Germaanse taal bovendien oe. tacan > ne. take); en met lange klinker got. tēkan (pret. taitok) 'raken'. Kortlandt (2000) verbindt deze vormen met de volgende vormen met pgm. *þ-: mnl. daken 'raken, treffen'; os. thackolon 'strelen'; oe. þaccian 'strelen, raken'. Buiten het Germaans zijn dan verwant: Latijn tangere (perfectum tetigī); Grieks tetagṓn 'grijpend, vasthoudend'; Tochaars B ceś- 'raken'; < pie. *teh2g-, *th2g- 'aanraken, vasthouden' (LIV 616).
De oudste betekenis van takel is 'uitrusting', bijv. van ruiters (geattesteerd in het Middelnederduits en Engels), maar meestal van een zeilschip. Het woord had met name betrekking op het door blokken lopende touwwerk. Hieruit ontstond de specifiekere betekenis 'hijsinrichting met touwen en katrollen'. In het Nederlands is dit de algemene betekenis geworden.
Bij het zn. hoort een ww. takelen, nu 'met een takel hijsen'. De oorspr. betekenis van dit werkwoord, namelijk '(een schip) uitrusten, zeilklaar maken', heeft geleid tot de afleiding toetakelen, dat later overdrachtelijk '(iemand of iets) overdadig en/of smakeloos kleden, versieren e.d.' ging betekenen, vanwaar tegenwoordig meestal 'ruw behandelen, mishandelen'. Zie ook nog aftakelen.
Literatuur: F. Kortlandt (2000), 'Old Norse taka, Gothic tekan, Greek tetagṓn', in: NOWELE 36, 59-65
Fries: takel, teakel


  naar boven