Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "volksetymologie"

71 tot 80 van 130

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



hoogtij
hooi
hooiberg
hooimaand
hoon
hoop 1
hoop 2
hoor
hoorn
hoornaar

hoorndol

hoos 1
hoos 2
hop 1
hop 2
hop 3
hopen
hopje
hopla
hopman
hoppen


71.   hoorndol bn. 'razend, woest'
categorie:
geleed woord, volksetymologie
Vnnl. in de mensch wert eerst horendul [1555; WNT], horen-dul 'razend (van beesten)' [1599; Kil.]; nnl. horendollen stieren [1758; WNT].
Dit woord lijkt een samenstelling uit hoorn en dol. Men zou kunnen denken aan dolgeworden dieren die met hun hoorns aanvallen; men meende vroeger wel dat een aandoening aan de hoorns daar de oorzaak van was. Deze associatie kan echter secundair en dus volksetymologisch zijn; het eerste lid moet dan een vervorming van een ander woord zijn. Te denken valt aan ore- of oor- in mnl. orewoet, oorwoet 'extase, euforie', waarvoor zie oorzaak. Een betere kandidaat, vooral gezien de identieke betekenis, lijkt Middelhoogduits hirnwüetic 'razend, woest' (Lexer) dat een eerste lid hirn 'hersenen' heeft, zie hersenen, en dus een doorzichtige samenstelling is.
Het bestaan van de volkomen vergelijkbare en ongeveer even oude samenstellingen vne. horne-wood 'razend' (van mensen) [ca. 1500; OED] en horne-mad 'id.' (zowel van beesten als van mensen) [1579, 1607; OED] (beide verouderd) pleit voor de verklaring 'razend als een hoorndier dat aanvalt', of voor ontlening tussen het Nederlands en het Engels. Het zou immers erg toevallig zijn als in het Engels precies dezelfde volksetymologische associatie is opgetreden als in het Nederlands.
72.   hopman zn. 'hoofdman, bevelhebber'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Vnnl. eerst in het mv. hooplien, waarin lien = lieden als mv. van man, in al ons hooplien ... roepen om Aeneam 'al onze hoplieden roepen om Aeneas' [1556; WNT], een hopman over hondert als vertaling van Latijn centurio 'honderdman' [1567; Nomenclator], hoop-man 'militair hoofdman' [1599; Kil.], hop-man 'id.' [1607; Kil.]; nnl. hopman "thans weer: titel bij de Burgerwacht" [1926; Koenen], 'titel bij de padvinders' [1929; Koenen].
Ontleend aan Duits Hauptmann 'id.', gevormd uit Haupt 'hoofd' (zie hoofd) en Mann 'man' (zie man), al vroeg volksetymologisch geassocieerd met hoop 'troep, bende' (bijv. een hoop soldaten).
Als officiële militaire titel is hopman reeds lang verouderd, maar het stond in het begin van de 20e eeuw nog wel vermeld in de woordenboeken. In de jaren 1920 werd de term heringevoerd binnen de Burgerwacht, inmiddels opgeheven, en bij de padvinderij, thans scouting, waar hopman 'leider bij de verkenners' ook nu nog bekend is.
73.   hovercraft zn. 'luchtkussenzweeftuig'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Nnl. in een geregelde dienst over het Kanaal tussen Dover en Calis ... met hovercrafts [1964; Algemeen Handelsblad].
Ontleend aan Engels hovercraft 'luchtkussenvaartuig' [1959; OED], samengesteld uit het werkwoord hover 'zweven' en craft 'vaartuig', een 17e-eeuwse betekenisuitbreiding van het woord craft 'vaardigheid', in het Oud- en Middelengels 'kracht', zie kracht. Hover [1400; OED] is een frequentatiefvorm bij Middelengels hove 'zweven', waarvan de verdere herkomst (< Oudengels *hōfian) onbekend is.
Opvallend is de veel voorkomende Nederlandse uitspraak van dit woord, zowel NN als BN, als /hoeverkraft/ of als /hōverkraft/, terwijl in het Engels de eerste klinker uitgesproken wordt als in hot, in het Amerikaans-Engels ook wel als in but. De verklaring ligt zeer wrsch. in het feit dat in het Nederlands de associatie met het werkwoord hover ontbrak. Wel bekend in de periode van ontlening was de Hoover-stofzuiger, een van de eerste succesvolle stofzuigermerken; dit woord kan heel goed volksetymologische invloed hebben uitgeoefend, mede gezien de gelijksoortige werking van stofzuiger en hovercraft. Een sterke aanwijzing hiervoor is de kop boven het hierboven geciteerde krantenartikel: Per Hoovercraft over het Kanaal.
74.   hozen 1 ww. '(water) uit een vaartuig scheppen en overboord gooien'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord, volksetymologie
Mnl. osen 'uitscheppen, leegscheppen' in niet mee dat men osen mach die zee dat si droge soude bliuen 'net zo min als men de zee kan leegscheppen zodat ze droog zou komen te staan' [1290-1310; MNW-R]; vnnl. (water) oosen 'water uit een boot of kuil scheppen' [1573; Thes.], hoosen, hoysen, oosen 'id.' [1588; Kil.].
Een Germaans werkwoord van onduidelijke verdere herkomst. De h- is een Vroegnieuwnederlandse hypercorrectie, wellicht als gevolg van volksetymologische associatie met hoos 1 'laars'.
Mnd. ōsen 'scheppen, hozen'; mhd. ōsen 'scheppen, leegmaken'; nfri. eaze, eazje, easgje 'hozen, aalt over het land spreiden'; on. ausa 'scheppen, hozen' (nijsl. ausa; nzw. ösa); < pgm. *ausan-.
Misschien verwant met: Latijn haurīre (perfectum hausī) 'uitscheppen, putten, hozen'; Grieks aúein 'putten'.
75.   hozen 2 ww. 'stortregenen'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord, volksetymologie
Nnl. 'et oost van de lucht 'het regent hard' [1897; WNT], hoozen 'plenzen' [ca. 1910; WNT plenzen].
Hetzelfde woord als hozen 1 'water uitwerpen', net zoals gieten 'hard regenen' als betekenis naast gieten 'uitschenken' en plenzen 'stortregenen' naast plenzen 'uitgieten'.
76.   ijzen ww. 'verstijven of beven van angst'
categorie:
erfwoord, volksetymologie
Mnl. eisen 'huiveren van angst' [1240; Bern.], hem ne eisde als hi sach toe 'hij keek toe zonder te huiveren' [1285; CG II, Rijmb.], so ysden [si] dan ende ghinghen dane 'toen werden ze bang en gingen ervandaan' [1285; CG II, Rijmb.]; vnnl. ijsen [1563; WNT].
De oorspr. vorm is mnl. eisen, met ei volgens de Noordzee-Germaanse ontwikkeling uit *ege < *agi, zie ook dweil, meid. De etymologisch correcte spelling zou nu dan ook eizen moeten zijn (met z voor mnl. s tussen klinkers). Door volksetymologische associatie met ijs kwamen al in het Middelnederlands ook de vormen isen, ijsen, ysen voor. Deze tendens werd versterkt door de Vroegnieuwnederlandse klanksamenval van ei met ij in het grootste deel van het Nederlandse taalgebied, waarna ijsen en daarna ijzen de definitieve vorm werd. In dialecten waar ei en ij niet zijn samengevallen, o.a. in de Achterhoek, komt nog eisen 'schrikken' voor.
Naast mnl. eisen alleen: mnd. eisen; ohd. egison 'gruwen, ijzen' (mhd. eisen); < pgm. *agisōn-, afleiding van *agis- 'angst', waaruit: ohd. egi; oe. ege (maar me. age, ne. awe uit het on.); on. agi (nde. ave); got. agis. Hierbij ook de afleiding pgm. *agisan- 'angst', waaruit: onl. egiso; os. egiso; ohd. agiso, egiso; oe. egesa. Daarbij de afleidingen onl. egislīk (zie hieronder); os. egislīk; ohd. egislīh; oe. egeslīc 'angstaanjagend'.
Pgm. *agis- is verwant met Grieks ákhos 'verdriet'; < pie. *h2éghis, -os- 'angst', s-stam afgeleid van de wortel *h2egh- 'vrezen, treuren'.
IJzen was in het Vroegmiddelnederlands nog onpersoonlijk: hem eisde, letterlijk 'het ijsde hem', maar werd algauw ook onovergankelijk: si ysden 'zij ijsden'.
ijzig bn. 'ijskoud; griezelig'. Mnl. ysig 'ijskoud' [1485; MNW]; vnnl. ysich 'griezelig' [1617; WNT]. Afleiding met -ig van zowel ijzen 'schrikken' als ijs, die als een en hetzelfde woord werden gevoeld. ◆ ijselijk bn. 'angstaanjagend'. Onl. egislīk 'id.', eiselika thing 'angstaanjagende dingen' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. eiselic, einselic [1240; Bern.], yselike [1287; CG II, Nat.Bl.D]. Afleiding met -lijk van onl. egiso 'angst' [10e eeuw; W.Ps.], van dezelfde wortel als ijzen.
Literatuur: Philippa 1987
77.   inborst zn. 'karakter, aard'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Mnl. inborste 'innerlijke hartstocht' in quade imborste 'boze hartstocht' [1375-1400; MNW-R], zoe huut tserpents inborste tempteirde adame 'vanuit de vurigheid van de slang bracht zij Adam in verzoeking' [1400-20; MNW-R], inborste 'karakter, aard' in al ware yemand van inborste ende van leeringhe weghen goet 'al zou iemand goed van karakter en goed geschoold zijn' [1485; MNW]; bij Kiliaan alleen in de verduitste vorm in-bornst, in-brunst 'vurig karakter, hartstocht' [1599].
Wrsch. ontleend aan Middelhoogduits inbrunst 'innerlijke gloed, hartstocht' (Nieuwhoogduits Inbrunst 'vurigheid'), maar dan al vroeg met volksetymologische aanpassing aan borst 1 'voorzijde van het bovenlichaam', want behalve bij Kiliaan is er geen Nederlandse attestatie met -ru-. Het Duitse woord is gevormd uit brunst in de betekenis 'gloed, hitte', een woord dat pas later in het Nederlands ontleend is als bronst. Het voorvoegsel is het versterkende en ook in het Duits bestaande in- 1 zoals in inslecht 'zeer slecht'; vergelijk ook het min of meer synonieme mnl. ingloedich(eit) 'vurig(heid)' [15e eeuw; MNW].
In de associatie met borst werd ook de betekenis betrokken, die al vroeg niet meer een vurige gemoedstoestand aanduidde, maar neutraal 'gemoedsgesteldheid, karakter, aard', ofwel 'dat wat zich in de borst bevindt'.
78.   intre(d)e
categorie:
geleed woord, leenwoord, volksetymologie
Zie: intreden
79.   kaaiman zn. 'krokodilachtig reptiel (geslacht Caiman)'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Vnnl. egdissen, dye by den ingheboren ghenaemt worden Caymanes 'hagedissen, die door de inheemse bevolking kaaimans genoemd worden' [1598; WNT], de Crocodillien worden van menige menschen Caymans gheheeten [1602; WNT].
Internationaal leenwoord, waarvan de uiteindelijke oorsprong onzeker is. In de oudste vindplaatsen in Spaanse teksten wordt het woord caiman [vanaf 1530; Friederici] inheems Zuid-Amerikaans genoemd. Het zou dan wrsch. Caribisch zijn en misschien verwant zijn met een Caribisch woord macayuman 'zeekrab'. Er bestaan echter verscheidene attestaties van caiman, cayman [vanaf 1591; Friederici] uit de Afrikaanse Niger-Congo-talen, wat kan betekenen dat het woord door de Portugezen, Spanjaarden en Afrikaanse slaven naar Amerika gebracht is. Cayman zou volgens Bontius in 1631 ook in heel Oost-Indië bekend zijn. De voorlopige conclusie van OED luidt dan ook: "Deze naam is blijkbaar een van die woorden die de Portugezen en Spanjaarden al heel vroeg oppikten aan de ene kant van de wereld en lieten inburgeren aan de andere kant van de wereld."
In veel Europese talen bestond het woord al vroeg in vrijwel identieke vorm: Spaans caimán [1530; Corominas]; Portugees caimão [16e eeuw; Da Cunha] (thans jacaré, uit een Braziliaanse inheemse taal); Frans caymane [1584; Rey] (nu caïman); Engels caiman [1577; OED] (nu cayman); Duits caymon [1589; Delattre 1943] (nu Kaiman).
Vroeger was dit woord waar het bekend was een benaming voor de lokaal voorkomende krokodilachtige diersoorten en het werd daardoor opgenomen in de talen van de kolonisatoren, ook in het Nederlands voor de krokodillen in Nederlands-Indië. Bij het standaardiseren van een internationale taxonomie voor het dierenrijk werd de wetenschappelijke naam Caiman gereserveerd voor een geslacht van zes soorten krokodilachtigen binnen de familie der alligators, die alleen in Midden- en Zuid-Amerika voorkomen.
Door volksetymologische associatie met man luidt het meervoud tegenwoordig veelal kaaimannen i.p.v. ouder kaaimans.
Fries: -
80.   kaapstander zn. 'windas'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Vnnl. caepstande 'verticale spil voor het bewegen van lasten' in de caepstande, met welcken engiene men scip laet en lost 'de kaapstander, met welk apparaat men het schip laadt en lost' [1530; WNT], capestand [1567; Nomenclator], kapestant [1588; Kil.], kaapstander [1681; WNT].
Ontleend aan Middelfrans cabestant 'kaapstander' [cabestent 1371; Jal] (Nieuwfrans cabestan), met in het Nederlands volksetymologische vervorming onder invloed van kaap en stander (al mnl.) 'verticale balk'. Verdere herkomst onduidelijk. Misschien ontleend aan Provençaals cabestan, nevenvorm van cabestran 'apparaat voor het opwinden van kabels', dat dan het teg.deelw. moet zijn van *cabestrar 'kabels opwinden' bij het zn. cabestre 'touw van een katrol', eerder al 'gestel van touwen of riemen, halster', uit Latijn capistrum 'halster', een afleiding van capere 'grijpen, vasthouden', zie heffen. Een probleem hierbij is dat de Provençaalse afleidingen in deze betekenissen pas laat of helemaal niet geattesteerd zijn. Het alternatief is ontlening aan Spaans cabrestante, cabestrante 'rechtopstaand hijswerktuig' [1518 resp. 1595; Corominas] of Portugees cabrestante [15e eeuw; Da Cunha], gevormd uit cabra 'geit' en een teg.deelw. bij estar 'staan' (vergelijk Nederlands bok 'mannelijke geit' en 'hijswerktuig'). Los van het probleem van de dateringen is zo'n vroege ontlening uit het Spaans in het Frans weinig wrsch.; de ontlening zal eerder andersom zijn verlopen, waarna dan in het Spaans volksetymologische vervorming heeft plaatsgevonden
Eveneens al vroeg aan het Frans ontleend is Engels capstan 'kaapstander' [ca. 1325; OED].
Fries: -

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven