1.   ananas zn. 'tropische vrucht (Ananas comosus)'
categorie:
leenwoord
Vnnl. ananas 'id.' [1596; WNT Supp.].
Via het Portugees en het Spaans (Portugees ananes [1557; Friederici], nanas [1558; Friederici], Spaans ananaz [1563; Friederici]; nu in beide talen ananás) ontleend aan naná en ananá, woorden uit het Tupí-Guaraní, een inheemse Zuid-Amerikaanse taalgroep.
In 1555 leerde men de vrucht voor het eerst in Europa kennen door de beschrijving van de Franse kosmograaf André Thevenet (1502-1590). Wrsch. is het woord via Portugees ananas in het Engels en Frans als ananas opgenomen. In de Nederlanden is het bekend geworden door reisbeschrijvingen uit de 17e eeuw.
Fries: ananas


  naar boven