1.   analogie zn. 'overeenstemming'
categorie:
leenwoord
Vnnl. in teghen de Analogie oft ghelijckformicheyt des gheloofs [1557; WNT Supp.], analogie "evenredenheyd" [1650; Hofman].
Al dan niet via Frans analogie [1212; Rey] ontleend aan Latijn analogia 'overeenkomst, evenredigheid' < Grieks analogía 'evenredigheid' bij het bn. análogos 'evenredig', dat bestond naast de voorzetselbepaling ana lógon 'naar evenredigheid', met aná (zie anachronisme) en lógos 'woord, rede, redenering, berekening' (zie logica).
De Griekse vormen werden oorspr. uitsluitend in wiskundige context gebruikt. Bredere toepassingen ontstonden al bij Latijnse schrijvers maar vooral in de moderne talen.
analoog bn. 'overeenkomstig, een analogie betreffend; met continue veranderlijke grootheden werkend, niet digitaal'. Nnl. analogisch, analogue, analoog "overeenstemmend, evenredig" [1824; Weiland]; analogie- of analogon rekenmachine 'niet-digitale, dus niet met cijfers werkende rekenmachine' [1959; WNT Aanv. digitaal]. Eerder alleen als kunstwoord analoga "gelijckformige" [1654; Meijer]. Al dan niet via Frans analogue [1503; Rey] ontleend aan Latijn analogus < Grieks análogos. Buiten de wiskunde minder gebruikelijk dan de gelijkbetekenende uitdrukking naar of in analogie van.
Fries: analooch


  naar boven