1.   amulet zn. 'talisman'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. in de gelatiniseerde vorm amuletum 'om de hals hangend geneesmiddel' [1669; Claes 1994a]; nnl. amulet "Halsdragt, is een zoort van geneesmiddel, dat men aan den hals hangt om zekere ziekten ... te geneezen of voor te koomen" [1778; Chomel]. Eerder alleen als kunstwoord amuletum "an den hals hangend gheneesmiddel" [1669; Meijer].
Via Middelfrans amulete [1558; Rey] (Nieuwfrans amulette) ontleend aan Latijn amūlētum 'amulet, talisman', dat al bij Plinius (23-79 na Chr.) voorkomt. De verdere herkomst is onbekend. Door pseudo-etymologie werd dit gezien als een variant van Latijn āmōlīmentum, dat bij het werkwoord āmōlīrī 'afweren, verdrijven (van boze geesten)' zou behoren. Vandaar dat amuletten ook als afweer tegen boze geesten werden gebruikt. Ook herkomst uit het Arabisch is overwogen: Arabisch ḥamā'il 'draagband' of Arabisch ḥamal 'lam', een woord dat bij de Kopten ook voor de hostie werd gebruikt. Aangezien Plinius het woord al in de betekenis 'amulet' kent, lijkt overname uit het Arabisch niet wrsch.
Literatuur: R. Wünsch (1910) 'Amuletum', in: Glotta 2, 219-230; Philippa 1991
Fries: amulet


  naar boven