1.   amputatie zn. 'het afzetten van een lichaamsdeel'
categorie:
leenwoord
Vnnl. amputatie "afhoudinghe, omsnoijnge, oft omsnijdinghe" [1553; Werve], amputatie "afsnijding" [1658; Meijer], de amputatie van een been [1755; WNT vitriool].
Ontleend aan Frans amputation 'id.' [1478; Rey] < Latijn amputātiō, afleiding van het werkwoord amputāre 'afsnijden', gevormd uit het voorvoegsel amb- 'rondom' (zoals in bijv. ambiance; verwant met om) en putāre 'reinigen, snoeien', bij putus 'schoon', zie ook computer.
Het oorspr. Latijnse werkwoord amputāre, met letterlijke betekenis 'rondom afsnijden of reinigen', werd o.a. gebruikt in wijn- en landbouw met betrekking tot het snoeien van bomen en wijnstokken. Het Franse amputer is daar echter geen continue voortzetting van; het is ontleend en wordt van begin af aan uitsluitend in chirurgische context gebruikt, en op die basis ook overdrachtelijk. Dat zal ook voor het Nederlands hebben gegolden. De twee andere vertalingen in Van den Werves bovengenoemde woordenboekdefinitie, naast "afhoudinghe" (hypercorrecte vorm voor 'afhouwing'), moeten zijn ingegeven door de Latijnse betekenis.
amputeren ww. 'afzetten van een lichaamsdeel'. Vnnl. amputeren "houwen, oft snijen af, omsnoijen, oft omsnijden" [1553; Werve], "besnoeyen, afsnoeyen, knotten" [1654; Meijer]. Ontleend aan Frans amputer.
Fries: amputaasje


  naar boven