1.   anatomie zn. 'ontleedkunde'
categorie:
leenwoord
Mnl. vander anatomyen 'van de anatomie' [1351; MNW-P]; vnnl. anatomie "een versnijdinge alsmen des menschen lijf vanden anderen snijdt, dat men alle die aderen ende inghewant besien mach" [1553; Werve].
Ontleend aan Laatlatijn anatomia 'id.' < Grieks anatomḗ, afleiding van het werkwoord anatémnein 'opensnijden, ontleden', gevormd uit het voorvoegsel ana- 'uiteen-' (zie anachronisme) en témnein 'snijden' (zoals ook in atoom).
anatoom zn. 'ontleedkundige'. Nnl. anatoom 'id.' [1832; WNT verbinden]. Afgeleid van anatomie, wellicht mede onder invloed van Duits Anatom [1650-1700; Pfeifer], daarbij de oudere vormen anatomicus [1638; WNT Supp] (uit het Latijn) en anatomist [1568; WNT Supp.] (uit het Frans) verdringend (zie -ist).
Fries: anatomy


  naar boven